De schilders in ons huis komen uit Zuid-Amerika. Eerst zouden er Polen komen, toen toch andere schilders, maar die zijn ontslagen door de man die wij betalen. En nu zijn zij er.
Ze krijgen hun orders op straat en doen hun werk zwijgend. Ze proberen om niet storend aanwezig te zijn, maar ze zijn er wel. Er is ons verteld: ze spreken geen Engels, ze willen geen koffie en ze eten uit meegenomen plastic trommels.
Als ik ze wat vraag knikken ze vriendelijk, geen idee of ze me begrijpen. Weten ze waar ze zijn? Wat krijgen ze betaald? Doen ze dit werk vrijwillig? Op straat in de nieuwe wijk in Amsterdam kom ik mensen tegen uit Wormer, uit de hele Zaanstreek. Bijna al het werk in Amsterdam wordt door hen gedaan.
Vroeger waren het de Volendammers, tegenwoordig de Zaankanters. Een man met een bestelbusje, die me nariep: „Heb je hem ook weer”, zei dat ze vanwege de crypto een personeelstekort hebben. „Dat is altijd als het stijgt, die jongens denken: ik kan thuis veel meer verdienen.
En zo leuk is het werk niet.” Dan huren ze Polen in, of Oekraïners, maar als die op zijn er altijd nog Zuid-Amerikanen. „Hard werken, niet communiceren.
Op communicatie zit niemand te wachten in deze branche, wij ook niet. Verplicht koffiedrinken is voor niemand leuk.” Ze zijn er nu al een week, ik heb geen idee hoe ze heten.
Ik heb een deadline, ben alleen thuis met Frida van Roosmalen (3), ze komt om de minuut mijn kamer in. „Ben je al klaar, papa?” „Nee.” „Hoelang nog?” „Drie kwartier.
” De deur staat op een kier. Ik hoor haar praten tegen een van de schilders. „Hee”, zegt ze tegen de oudste, „ben jij soms aan het verven?” De man zegt niets, ze gaat op haar hurken naast hem zitten.
„Hee, jouw kwast is wit.” „Verf-verf-verf.” „Moet jij ook je tandenpoetsen?” De man verft zwijgend door.
Twee dagen later moet ik ’s avonds iets kopen in de Vomar. Ze rent voor me uit, pakt de dingen die ik zeg nodig te hebben en gooit die in de winkelkar. Nog even en ze loopt normaal.
Ze verdwijnt, ik hoor haar lach bij de zuivel. De schilders zijn er ook, ze hebben diepvriespizza’s, chips en bier in hun winkelkar. Ik zie dat ze haar een high-five geven.
Ze rent weer naar me toe. Buiten zegt ze: „Ze kunnen praten.”.