„Als je écht innovatie wilt creëren en écht je economie wilt aanjagen, dan gaat dat via start-ups. Er is geen ander instrument. Maar in Nederland they just don’t fucking get it .
” De boodschap van prins Constantijn van Oranje, boegbeeld van start-up-organisatie Techleap, is glashelder: Nederland laat kansen liggen als het gaat om innovatie. Het probleem? Het is moeilijk voor start-ups om geld op te halen in Nederland. Althans, na een tijdje.
Beginnende start-upondernemers halen vaak hun eerste centen op bij ‘ friends, fools and family ’, die uit persoonlijke betrokkenheid of enthousiasme de eerste investeringen doen. En ook als het bedrijf winstgevend is geworden, zijn er genoeg welwillende geldschieters beschikbaar. Maar daartussenin gaat het in Nederland mis.
In die fase, die bekendstaat als de ‘ valley of death ’, is er veel geld nodig voor onderzoek en ontwikkeling. Maar het ontbreekt de start-ups dan veelal nog aan (stevige) omzet en succes is allesbehalve gegarandeerd. Investeren is dan een risico.
En van risico’s zijn Nederlandse investeerders minder gecharmeerd dan beleggers aan de andere kant van de oceaan, zo lijkt het. De Verenigde Staten tellen– vergeleken met Nederland – een overvloed aan durfinvesteerders. Dit zijn partijen voor wie het een businessmodel is om óók te wedden op waarschijnlijke mislukkingen, omdat de enkeling die slaagt vaak heel veel oplevert.
Uit cijfers van start-up-dataplatform Dealroom blijkt dat in 2024 in de Verenigde Staten voor 190,9 miljard dollar (182 miljard euro) aan durfkapitaalinvesteringen zijn gedaan. In Nederland was dat 3,6 miljard dollar (3,45 miljard euro). Per hoofd van de bevolking werd er in de Verenigde Staten omgerekend 546 euro als durfkapitaal belegd in Nederland was dat 193 euro.
In Nederland is de concurrentie tussen start-ups om financiering te krijgen dan ook groot, beaamt Djoni de Vos, die samen met zeven anderen het in Nederland opererende Keen Venture Partners-fonds van 270 miljoen euro beheert. „We zien jaarlijks duizend start-ups en investeren er in misschien vijf.” Omdat investeerders zoals De Vos meer in de VS zitten, zoeken veel Nederlandse start-ups daar naar financiering.
En dit betekent in de regel dat ze moeten verhuizen. Mario Draghi, de voormalige president van de Europese Centrale Bank, waarschuwde hiervoor in zijn recente rapport over de Europese concurrentiekracht. Het probleem is namelijk niet uniek voor Nederland, maar doet zich in heel Europa voor.
Tussen 2008 en 2021 verhuisden 40 van de 147 Europese ‘unicorns’, start-ups die een miljard dollar waard zijn, naar het buitenland, meestal naar de Verenigde Staten. Maar niet iedereen vertrekt helemaal. Thijs Verreck, oprichter van AI-start-up Prototyper & Wavyr: „Nadat ik kapitaal had opgehaald bij een Amerikaans fonds, volgden al snel Zoom-gesprekken waarin ze me aanraadden om naar Amerika te verhuizen”, vertelt hij.
„Ze benadrukten steeds de voordelen: makkelijker toegang tot financiering, meer technisch talent en een grotere afzetmarkt.” Verreck koos uiteindelijk voor een compromis: het bedrijf verhuisde juridisch naar de VS, terwijl hij zelf in Nederland bleef wonen. „Persoonlijk werkt dit voor mij, maar economisch profiteert vooral Amerika hiervan.
” Maar ook als het bedrijf (juridisch) wel in Nederland blijft, gaat er veel waarde verloren als de investeringen vooral uit het buitenland komen. Jelle Prins, medeoprichter van het biotechbedrijf Cradle, dat onlangs 72 miljoen dollar ophaalde (grotendeels afkomstig uit de VS): „Omdat de investeerders niet uit Nederland komen, vloeit veel van de waarde naar het buitenland. Zonde, want dat geld had hier nieuwe start-ups kunnen ondersteunen.
” Moet de Nederlandse staat het financieringsgat dichten? En zo ja, hoe dan? Hierover zijn de meningen verdeeld. Toch zijn er drie oplossingsrichtingen die geregeld worden geopperd. Het kabinet tuigde enkele jaren geleden verschillende potjes op waar start-ups een beroep op mogen doen.
Zo werden in 2020 onder Rutte III het Nationaal Groeifonds ( dat alweer wordt uitgefaseerd ) en Invest-NL in het leven geroepen. Onlangs stelde D66-Kamerlid Joost Sneller voor om jaarlijks 30 miljoen euro beschikbaar te stellen voor start-ups in sectoren als de medische- en klimaattechnologie. Sneller benadrukte in een gesprek met NRC dit voorstel te doen vanwege de zorg dat Nederlandse start-ups trager groeien dan hun Amerikaanse tegenhangers.
Niet iedereen is even enthousiast hierover. Techondernemer Robert Gaal, van videogamestart-up Vesper, omschrijft de politieke potjes als „goedbedoeld, maar niet afgestemd op de werkelijke behoeften van start-ups”. Volgens Gaal kan de bureaucratie die gepaard gaat met dergelijke regelingen ondernemers juist ontmoedigen.
De Vos deelt deze kritiek en wijst naar de eisen voor de subsidieregeling van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): „Een aanvraag van vijftig pagina’s, een commissie van zes personen, en een presentatie. Daaraan voldoen is zo tijdrovend dat je je afvraagt of de start-ups die een beroep doen op zulke bureaucratische regelingen wel de juiste zijn. Vaak zijn dit juist de start-ups die geen financiering van investeerders krijgen.
En daar is meestal een goede reden voor.” Van Oranje stelt dat het probleem deels zit in het gebrek aan communicatie tussen de politiek en ondernemers. „Als ik met politici aan tafel zit en praat over dit onderwerp, zit er nooit een ondernemer bij.
Terwijl, als de mensen die aan de knoppen zitten in Den Haag werkelijk geïnteresseerd zijn in innovatie, ze juist ondernemers moeten uitnodigen. Nu ontbreekt dat perspectief.” Een andere oplossing wordt veelal gezocht in de pensioensector.
Van Oranje vindt dat pensioenfondsen een groter deel van het fondsvermogen in durfkapitaal moeten steken: „Start-ups krijgen dan meer financiering en het rendement vloeit terug naar de pensioenkassen.” Volgens Van Oranje investeren pensioenfondsen in Nederland slechts ongeveer 0,01 procent van hun vermogen in Nederlands durfkapitaal. Hij pleit ervoor om vaker het voorbeeld van Zweden of VS te volgen, waar dit percentage respectievelijk rond de 0,19 en 1 procent ligt .
„Als onze pensioenfondsen ook 1 procent van hun vermogen in durfkapitaal zouden investeren, kan Nederland uitgroeien tot een start-up-wereldspeler.” In juni dit jaar bedroeg het totale belegde pensioenvermogen in Nederland ruim 1.600 miljard euro.
Een investering van 1 procent in durfkapitaal zou dan neerkomen op meer dan 16 miljard euro. Het daadwerkelijke bedrag lag in 2023 rond de 150 miljoen euro. Dennis Vink, professor financiering aan de Nyenrode Universiteit, is het niet met Van Oranje eens.
„Natuurlijk zou dit de BV Nederland ten goede komen. En ik ben uiteraard ook voor de BV Nederland. Maar pensioenfondsen zouden zich hier niet op moeten richten.
Als pensioendeelnemer wil ik niet dat mijn geld nog risicovoller wordt belegd.” En dan zijn er nog de belastingen. Van Oranje: „Er is voortdurend onduidelijkheid over belastingregels.
” De inconsistentie van het belastingbeleid schrikt volgens hem beleggers af. Daarnaast vormt de hoogte van de belasting een probleem, aldus Vink. „Investeerders betalen hier relatief veel belasting, en dat geld kunnen ze niet gebruiken om in start-ups te investeren.
” Toch zit een belastingverlaging voor investeerders er volgens de hoogleraar niet in. „Die boot is al gemist”, zegt hij. „In Nederland zijn we te gehecht aan het sociale stelsel en kostbare infrastructuur en dat kost nu eenmaal een hoop belasting.
” Dat hoeft niet per se slecht te zijn. Vink: „Het is juist de reden waarom zoveel werknemers Nederland nog steeds als een prettig land ervaren.”.
Bedrijf
Zorgen over innovatie: Nederlandse start-ups hebben te weinig toegang tot durfkapitaal
Financiering binnenhalen is vaak een probleem voor Nederlandse start-ups. Daardoor blijven er kansen liggen op het gebied van innovatie, zeggen experts en start-upondernemers. Ligt de oplossing bij overheidspotjes of bij de pensioenfondsen?