Zijn de vijf knopen van het mondiale klimaatbeleid nog te ontwarren?

Op de jaarlijkse VN-klimaatconferentie, vanaf maandag in Bakoe, staat de financiering van het klimaatbeleid centraal. Het worden geen gemakkelijke onderhandelingen. Welke lastige kwesties liggen op tafel?

featured-image

De verwachtingen voor de grote klimaattop die maandag begint in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe waren al niet erg hooggespannen. En nu Donald Trump in januari terugkeert in het Witte Huis, zijn de kansen op een succesvolle conferentie er niet groter op geworden. De Amerikaanse delegatie zal ongetwijfeld proberen nog enig optimisme uit te stralen, maar dat de grootste klimaatvervuiler na China voorlopig niet meer meepraat, zal de stemming in Bakoe er niet beter op maken.

Nu zijn de verwachtingen bij klimaattoppen zelden hooggespannen, maar toch zou het verkeerd zijn om het mondiale gesprek over het voorkomen van gevaarlijke opwarming te onderschatten. Zonder de jaarlijkse klimaattoppen zou de mensheid volgens klimaatwetenschappers minimaal afstevenen op een temperatuurstijging van 3,6 graden Celsius aan het einde van de eeuw – de planeet zit nu al op een gemiddelde opwarming van ongeveer 1,3 graden. Dankzij internationale afspraken is van die verwachte temperatuurstijging inmiddels ongeveer 0,6 graden afgehaald.



Dat is nog lang niet genoeg en het is ook niet volgens de afspraak (ruim onder de 2 graden en liever zelfs onder de 1,5 graden blijven). Maar elke tiende graad minder telt. En de afgelopen tijd heeft laten zien dat het met sommige ontwikkelingen – zoals de snelle prijsdaling van energie uit zon en wind – ineens heel hard kan gaan.

In Bakoe zal het waarschijnlijk niet gaan over een tiende graad meer of minder. Het terugdringen van broeikasgassen, nodig om de temperatuurstijging een halt toe te roepen, staat altijd wel op de agenda, maar deze keer vooral zijdelings. De financiering van klimaatbeleid vormt de hoofdmoot van de discussie.

En dan vooral de bijdrage die rijke landen – die de ellende hebben veroorzaakt – moeten leveren aan het klimaatbeleid van ontwikkelingslanden – die de grootste gevolgen van klimaatverandering ondervinden. Ook nu het in Bakoe niet echt gaat over ingewikkelde maatregelen om broeikasgassen te verminderen, zullen het geen gemakkelijke onderhandelingen worden. Er zijn zeker vijf lastige knopen die ontward moeten worden en die allemaal met elkaar verbonden zijn.

In 2009 kwam het als een duveltje uit een doosje. De klimaattop in Kopenhagen eindigde in chaos, in plaats van een degelijke slotverklaring waren er een paar A4’tjes met wat goede bedoelingen. Maar daartussen stond ineens wel dat rijke landen vanaf 2020 jaarlijks 100 miljard dollar beschikbaar gingen stellen voor klimaatbeleid aan arme landen.

Zo concreet waren de afspraken nog nooit, zeker niet die over geld. Het bedrag kwam uit de lucht vallen en het jaar leek willekeurig gekozen. Wellicht dachten onderhandelaars dat het vooral ‘veel’ moest lijken.

En 2020 was ver weg. Wie dan leeft, wie dan zorgt. Maar zoals dat gaat bij klimaatonderhandelingen: wat eenmaal op papier staat, verdwijnt niet meer.

Er zat dus niets anders op dan betalen, eerlijk verdeeld naar rato van de grootte van ieders (westerse) economie. Pas vorig jaar werd het bedrag voor het eerst gehaald. In ieder geval op papier, met dank aan de slimme rekenmeesters van de OESO, de organisatie van geïndustrialiseerde landen die bijhoudt hoeveel geld er is betaald.

Een groot deel van het geld is niet „nieuw en additioneel”, zoals was beloofd. Veel landen, ook Nederland , gooien alle ontwikkelingshulp op een hoop en proberen in ieder project het woord klimaat te flansen. Ook leningen gelden als klimaathulp – in 2022 bijna 70 procent van alle financiering – terwijl arme landen al flink in de schulden zitten en de rente daarvan al vaak niet eens kunnen betalen.

Ontwikkelingslanden en hulporganisaties beschuldigen de rijke landen, die zelf hun data aanleveren, bovendien van dubbeltellingen. En omdat de 100 miljard dollar nooit is gecorrigeerd voor inflatie – dan zou het inmiddels om zo’n 150 miljard dollar moeten gaan – is het in feite veel minder dan werd toegezegd. De komende twee weken moeten in Bakoe afspraken worden gemaakt over een nieuw bedrag voor de periode na 2025.

Ontwikkelingslanden nemen voor dit zogeheten New Collective Quantified Goal (NCQG) geen genoegen met zomaar een bedrag, ze eisen een inschatting van de daadwerkelijke kosten van toekomstig klimaatbeleid. Rijke landen huiveren al bij de gedachte. Onder experts circuleren bedragen van meer dan 1.

000 miljard dollar per jaar. Dat geld zal zeker niet op tafel komen. Los van het bedrag zelf, willen rijke landen een discussie over wie er moeten meebetalen.

In de klimaatonderhandelingen worden landen nog steeds ingedeeld op basis van de situatie in 1992, toen in Rio de Janeiro het klimaatverdrag werd gesloten dat het kader vormt van alle onderhandelingen sindsdien. Landen als China, Saoedi-Arabië en Singapore waren toen ontwikkelingslanden en zijn dat volgens het verdrag nog steeds. Zij hebben er geen behoefte aan om die comfortabele positie ter discussie te stellen.

Toch beseffen alle partijen dat een nieuwe afspraak over klimaatfinanciering onvermijdelijk is. Dat komt door de zogeheten NDC’s, de plannen van elk land om de uitstoot te reduceren. In februari moeten landen nieuwe, aangescherpte plannen inleveren.

Maar voor ontwikkelingslanden zijn hun huidige plannen al te duur – dat geldt zelfs voor een land als India. Zij willen best meer doen, maar alleen als er voldoende financiering tegenover staat. Arme landen wijzen op de historische verantwoordelijkheid van westerse economieën voor het ontstaan van het probleem.

Rijke landen zijn juist rijk geworden door het ongebreidelde gebruik van kolen, olie en gas. Nu veel opkomende economieën ook toe zijn aan die welvaartsprong, mag dat niet langer met fossiele brandstoffen. Alleen al daarom is het in hun ogen niet meer dan rechtvaardig dat rijke landen opdraaien voor een deel van de kosten.

Emissiereducties in ontwikkelingslanden zijn hard nodig, zonder hun bijdrage zijn de klimaatdoelen van Parijs onhaalbaar. Zo is de uitstoot van de landen van de Afrikaanse Unie nu al bijna even groot als die van de Europese Unie. En terwijl in Europa al jaren sprake is van een daling van de CO 2 -uitstoot, stijgt die in veel Afrikaanse landen nog steeds.

Op wereldniveau is de piek in de uitstoot nog niet bereikt. Ook over de besteding van de klimaathulp verschillen de meningen. Als rijke landen al willen betalen, zien ze het geld graag gaan naar het verminderen van broeikasgassen (mitigatie).

Maar voor veel ontwikkelingslanden, die de gevolgen van klimaatopwarming al jaren aan den lijve ondervinden, is aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) zeker zo belangrijk. Volgens het Parijsakkoord moet er een balans zijn tussen hulp voor mitigatie en adaptatie. Maar die is er niet.

In 2022 ging nog steeds zo’n 60 procent van alle klimaatfinanciering naar mitigatie. Volgens het UNEP, het milieuprogramma van de Verenigde Naties, gaapt er een kloof van 187 tot 359 miljard dollar tussen wat er jaarlijks aan klimaatadaptatie besteed zou moeten worden en wat er beschikbaar is. Inmiddels is er ook nog een derde pot met geld die gespekt moet worden: die voor loss and damage , een soort verzekeringsfonds voor ontwikkelingslanden die schade lijden door klimaatrampen.

Op de klimaattop in Sharm-el-Sheikh (2022) werd na jaren van touwtrekken eindelijk besloten dat er geld moet komen voor schade en verlies. Vorig jaar in Dubai werd het bijbehorende fonds officieel opgericht. Het gastland stortte meteen 100 miljoen dollar, Duitsland voegde er eenzelfde bedrag aan toe.

Maar de Verenigde Staten beloofden slechts een schamele 17,5 miljoen, Japan 10 miljoen. Het fonds beschikt nu over ongeveer 900 miljoen dollar. Dat is volgens deskundigen iets meer dan 0,2 procent van de werkelijke schade en economische verliezen die ieder jaar opnieuw in ontwikkelingslanden worden veroorzaakt door klimaatverandering.

Is er dan geen enkele manier om geld te genereren? Jawel, en daar wordt op klimaatonderhandelingen ook al jaren over gesproken: het afbouwen van fossiele subsidies. Alle partijen zijn overtuigd van de noodzaak. Subsidie op kolen, olie en gas vertragen de transitie naar schone energie en camoufleren de werkelijke kosten van het gebruik van die fossiele brandstoffen.

Het gaat bijvoorbeeld om subsidie waarmee de stookkosten of benzineprijs laag worden gehouden. Ook subsidies die moeten voorkomen dat grote bedrijven een land ontvluchten vanwege hoge energiekosten (in Nederland betalen huishoudens bijvoorbeeld tot wel honderd keer meer belasting over een kuub gas dan grootverbruikers als Tata Steel). In veel landen hoeven bedrijven ook niet te betalen voor schade die ze veroorzaken met het uitstoten van broeikasgassen.

Het Internationaal Monetair Fonds schatte vorig jaar dat er wereldwijd zo’n 7.000 miljard dollar aan fossiele subsidies is uitgedeeld, ruim 7 procent van het bruto wereldproduct. Dat is veel meer dan regeringen jaarlijks besteden aan onderwijs (4,3 procent van het wereld-bbp).

Die subsidies, die de laatste jaren niet zijn afgenomen maar zelfs toegenomen, zouden ook ingezet kunnen worden voor klimaatfinanciering. Het zou fossiele brandstoffen minder aantrekkelijk maken en zo de overgang naar duurzame energie kunnen versnellen. Ook over die versnelling van de transitie zal in Bakoe worden gesproken.

Al te best ziet het er niet uit. Landen als Suriname, Brazilië en Mozambique zien geen enkele reden om olie en gas die de afgelopen jaren in hun kustwateren is gevonden, in de grond te laten zitten. Net nu zij ook kunnen profiteren van deze rijkdom, zouden ze dat niet meer mogen.

Ze wijzen ook met de beschuldigende vinger naar landen als Noorwegen, de VS en het Verenigd Koninkrijk, die zeker sinds de oorlog in Oekraïne ook in eigen land fanatiek op zoek zijn naar fossiele brandstoffen. Ook Nederland wil nieuwe gasvelden openen in de Noordzee. Op de klimaattop in Dubai vorig jaar werd het beestje voor het eerst bij zijn naam genoemd: fossiele brandstoffen werden expliciet in een slotverklaring opgenomen als een oorzaak van klimaatverandering.

Het gebeurde heel voorzichtig. Landen zullen „op een rechtvaardige, ordelijke en billijke manier afstand nemen ( transitioning away ) van fossiele brandstoffen in energiesystemen”. Het was een afgezwakte versie van de oorspronkelijke tekst, waarin sprake was van het „uitfaseren van fossiele brandstoffen”.

De komende twee weken moet blijken hoe het staat met dat afstand nemen. Zo leiden alle ingewikkelde financiële knopen uiteindelijk toch weer naar het belangrijkste doel van de klimaatonderhandelingen: het uitstoten van broeikasgassen beperken, in de hoop dat we voor het einde van de eeuw nog anderhalve graad van de dreigende opwarming weten af te halen..