Xenofobie is een oeroude angst die door stress kan omslaan in haat en geweld

Vreemdelingenangst is diep geworteld in de mens. Soms speelt die xenofobie hevig op en worden zondebokken met geweld bejegend. Hoe kan dat?

featured-image

Bij de oude Egyptenaren heetten ze ni-remetjoe , niet-mensen. Bij de bevolking van Mesopotamië apiru , mensen van het vuil. En de Grieken hadden het over bárbaros , brabbelaars.

Wie denkt dat xenofobie – Grieks: angst voor vreemdelingen – een modern verschijnsel is, vergist zich. Zodra een beschaving het schrift ontdekte – of dat nou hiëroglyfen, spijkerschrift of het alfabet was – bleek dat er een pejoratief bestond voor buitenstaanders: een woord waarmee mensen die zich buiten de eigen cultuur bevonden werden gekarakteriseerd als anders en minderwaardig. Zulke vreemdelingen werden altijd afgezet tegen het eigen volk.



Dat was beschaafd, nobel en bracht orde in chaos. Vijfduizend jaar later is er aan vreemdelingenangst en -haat nog altijd geen gebrek. Enkele recente voorbeelden: in Zuid-Afrika klonk tijdens verkiezingscampagne van 2024 zoveel xenofobische retoriek dat Human Rights Watch waarschuwde dat dit kon leiden tot geweld tegen migranten ; in China werden afgelopen zomer meerdere Japanners neergestoken nadat een golf van vreemdelingenhaat sociale media had overspoeld ; en overal in de westerse wereld boeken politici die inspelen op het ongenoegen over de komst van migranten klinkende verkiezingswinst .

Deze schijnbaar mondiale afkeer voor ‘de ander’ roept vragen op. Waar komt xenofobie eigenlijk vandaan? Hoe wortelen zulke gevoelens zich in een samenleving? Waarom speelt deze angst op dit moment zo heftig op? Wanneer wordt angst haat – met alle gevaarlijke gevolgen van dien? En is daar iets tegen te doen? Voor het begin van een antwoord op die vragen moeten we vér terug in de tijd – veel verder dan toen de oude Egyptenaren, Mesopotamiërs en Grieken hun afkeer van vreemdelingen op schrift stelden. Volgens evolutionair psychologen was het onderscheid tussen de eigen groep en ‘de ander’ namelijk al van groot belang in de tweehonderdduizend jaar dat Homo sapiens als jager-verzamelaar over de aarde trok.

„En je ziet zo’n tweedeling ook bij onze verwanten als chimpansees en bonobo’s”, zegt Kees van den Bos, hoogleraar sociale psychologie aan de Universiteit Utrecht. „Alle primaten werken met in- en out-groups.” De jager-verzamelaars die de voorouders waren van de huidige mensheid, hebben een evolutionair voordeel gehad van dit gedrag, zegt Van den Bos.

„Om het eenvoudig te stellen: je kon pas goed op een mammoet jagen als je dat samen deed: de een maakte een mooie speer, de ander was de beste speurder en een derde de beste werper. Mensen die tot dit soort samenwerking geneigd waren, lagen beter in de groep en hadden daardoor meer kans hun genen door te geven.” Samenwerken doe je eerder met een persoon van wie je weet dat die coöperatief is ingesteld én geen speer in je rug gooit als je even niet oplet, zegt Van den Bos.

„Dat betekent dat ook het vermogen tot zelfcontrole waarschijnlijk een eigenschap is waarop positieve selectie heeft plaatsgevonden.” De voordelen van groepslidmaatschap zijn voor een jager-verzamelaar evident, aldus Van den Bos. Maar wat te doen met een ander groepje Homo sapiens dat zijn oog op dezelfde mammoet heeft laten vallen? „Dan ontstaat er strijd.

De groep die zich het scherpst bewust was van de mogelijke concurrentie en daartegen het trefzekerst optrad, had de meeste kans op overleven. In een dergelijke competitieve situatie wordt de band met de eigen groep nog sterker. Mensen houden van zulke situaties: we willen graag dat onze groep beter is dan de andere groep.

Basking in reflected glory , noemen psychologen dat.” Een voorliefde voor de eigen groep en afkeer van andere groepen was dus een belangrijk onderdeel van tweeduizend eeuwen evolutie van Homo sapiens . De mens is inmiddels al een jaar of 10.

000 een honkvaste landbouwer, maar bezit deze reflexen nog steeds. Van den Bos: „Harvard-psycholoog Josh Green laat die doorwerking mooi zien in zijn boek Moral Tribes: Emotion, Reason, and the Gap Between Us and Them . Hij stelt: we zijn morele wezens – we streven het goede na, het morele, het juiste.

Maar dan wél voor onze eigen stam. En ten opzichte van andere stammen kunnen we ons juist heel competitief, immoreel of zelfs agressief gedragen.” Dit begint vaak met het naar beneden halen van de concurrent.

Van den Bos: „ Out-group derogation heet dat. Zoiets kan onschuldig beginnen – een pesterige opmerking – maar kan escaleren als de andere groep als moreel onrechtvaardig wordt gezien. Het proces verloopt geleidelijk: het begint met het dehumaniseren van de ander, zodat je niet meer te maken hebt met mensen van vlees en bloed.

Daarna is de stap naar geweld makkelijker gezet.” De moderne mens zit dus opgezadeld met een oeroude xenofobische impuls. Sociologen bestuderen hoe die gevoelens verankerd raken in de samenleving, zegt Marcel Lubbers.

Hij is hoogleraar interdisciplinaire sociale wetenschap aan de Universiteit Utrecht, gespecialiseerd in onderzoek naar maatschappelijke cohesie en de invloed van migratie daarop. „Door instituties te creëren die in dienst staan van de eigen groep, wordt automatisch ook ‘de ander’ gedefinieerd. Daarmee is er dus niet langer sprake van een onbestemd gevoel over vreemdelingen, maar bakenen we duidelijk af wie er wel en wie er niet bij de in-group hoort.

” Een goed voorbeeld van dit proces, zegt Lubbers, was het ontstaan van de natiestaat in de negentiende eeuw. „Toen werden allerlei instituties in het leven geroepen die moesten definiëren wie er tot het ‘wij’ van deze staten behoorden: denk aan scholen en musea die dit idee van generatie op generatie hebben doorgegeven.” Deze instituties zijn er niet alleen op gericht ‘wij’ en ‘zij’ te definiëren, zegt Lubbers.

„Ze willen het ‘wij’ ook bestendigen en bevoordelen. Daartoe wordt het contrast met het ‘zij’ goed aangezet, soms zelfs zo stevig dat ‘de ander’ inferieur wordt gemaakt. Dat was bijvoorbeeld sterk het geval in de tijd van de slavernij, toen het racisme geïnstitutionaliseerd raakte dat de onmenselijke behandeling van zwarte mensen mogelijk maakte.

” Naast de behoefte van een samenleving om een duidelijke afscheiding tussen de eigen groep en de buitenwereld te creëren, is er nog een sociologische verklaring voor het voortdurende bestaan van xenofobie, zegt Lubbers. „Het betreft de zondeboktheorie. In een samenleving ontstaan op allerlei manieren frustratie.

Om de samenhang in een maatschappij te kunnen behouden, wordt er gezocht naar manieren om die frustraties af te reageren. Daarvoor worden mensen gebruikt die niet behoren tot de in-group , zodat de interne cohesie van de ‘wij’ niet in gevaar komt. Dat is een moment dat vreemdelingenangst kan omslaan in vreemdelingenhaat, al dan niet met geweld.

De ‘anderen’ worden een uitlaatklep.” Die out-group hoeft daarvoor niet eens als inferieur te worden afgeschilderd, weet Lubbers. „Het is genoeg om te benadrukken dat deze mensen anders zijn.

Je ziet dat radicaal-rechtse partijen dit doen. Zij zeggen: deze culturen zijn gewoon te verschillend om te mengen. Die notie alleen al leidt tot een versterking van het groepsgevoel.

” Onder welke omstandigheden kan het zover komen? Lubbers: „Als de onzekerheid in een samenleving te groot wordt. Dat kan op allerlei manieren: het kan gaan om politieke of economische instabiliteit, maar ook om de komst van grote groepen migranten. Dat zijn inderdaad zaken waar de westerse wereld de afgelopen jaren mee te maken heeft gehad.

” Vaak heeft de vreemdelingenhaat nog wel een zetje nodig van bovenaf, zegt Léonie de Jonge, hoogleraar politicologie aan de universiteit van Tübingen en gespecialiseerd in radicaal- en extreemrechts. „In de context waarin ik xenofobie onderzoek, is die angst altijd heel sterk gekoppeld aan het nativisme: een vorm van nationalisme die stelt dat alle niet-inheemse elementen – en dan met name personen, maar ook ideeën – een bedreiging vormen voor de homogene natiestaat.” Radicaal-rechtse politici mobiliseren culturele onvrede hierover en presenteren de aanwezigheid van migranten als een existentiële dreiging voor de maatschappij, ziet De Jonge.

„Zij wakkeren de angst aan dat de samenleving wordt overspoeld door vreemdelingen, en plukken daar vervolgens de electorale vruchten van.” Maar liften deze politici niet gewoon mee op sentimenten die sowieso aanwezig zijn in de maatschappij? De Jonge denkt van niet. „Ik vind België een fascinerende casus.

Daar heb je in Vlaanderen een lange rechts-extreme politieke traditie, maar in Wallonië niet – terwijl uit onderzoek blijkt dat kiezers in Wallonië niet per se minder xenofoob zijn dan Vlamingen. Maar omdat die angst door de politici daar niet geactiveerd wordt – in Wallonië ligt meer de nadruk op economische thema’s – komt die vreemdelingenangst niet tot uitdrukking in stemgedrag.” De Jonge denkt, net als socioloog Marcel Lubbers, dat radicaal- en extreemrechtse politici in tijden van crisis dit soort gevoelens makkelijker kunnen mobiliseren.

„Maar maatschappelijk ongenoegen is hierbij dus niet doorslaggevend – zie Wallonië. Het is van groot belang of gevestigde politieke partijen en de media in dit soort tijden de angst voor buitenstaanders aanwakkeren, of juist dempen.” Uit Nederlands onderzoek blijkt dat alleen al het praten over migratie in de media ervoor zorgt dat de PVV in de lift raakt, zegt De Jonge.

„En als politici van de reguliere, meer rechtse en conservatieve partijen het hebben over migratie als een bedreiging voor de eigen cultuur, dan activeren zij sentimenten waarvan vooral partijen op de rechterflank profiteren.” De opkomst van extreemrechts is dus geen natuurverschijnsel, benadrukt De Jonge. Ook niet nu overal in de westerse wereld hetzelfde lijkt te gebeuren.

„De houding ten opzichte van migratie onder de Europese bevolking is de afgelopen twintig jaar eigenlijk niet fundamenteel veranderd, en eerder ietsje positiever dan negatiever geworden. De Amerikaanse politicoloog Larry Bartels laat dat mooi zien in zijn boek Democracy Erodes from the Top . Wat er is gebeurd: de gevestigde politieke partijen hebben het veld omgeploegd waarop Wilders en de zijnen nu oogsten.

” De moderne mens zit dus met een 200.000 jaar oude neiging om zijn omgeving op te delen in ‘wij’ en ‘zij’, die onderverdeling is in de moderne samenleving geïnstitutionaliseerd geraakt én kan door politici op scherp worden gesteld voor electoraal gewin. Valt er tegen xenofobie en de daaruit voortvloeiende vreemdelingenhaat überhaupt wel iets te beginnen als het verschijnsel zulke sterke wortels heeft? Daarover verschillen psychologen van mening, zegt Kees van den Bos.

„Iemand als John Bargh, die onderzoek doet naar onbewuste denkprocessen, is van mening dat deze sentimenten zo diep in onze hersens vastzitten dat de xenofobische reflex automatisch is. Patricia Devine, een andere belangrijke wetenschapper op dit gebied, denkt ook dat de angst voor de ander als vanzelf opkomt – maar ook dat daarmee niet het hele verhaal verteld is.” Mensen zijn namelijk bereid om onder de juiste omstandigheden die reflex te controleren en te temperen, stelt Devine.

Van den Bos is het met haar eens, zegt hij. „Dat vermogen tot zelfcontrole is ook iets waarop waarschijnlijk al in de tijd van de jagers en verzamelaars is geselecteerd. Dat zie je in veel culturen terug.

We willen kennelijk niet zo’n persoon zijn die toegeeft aan afkeer voor ‘de ander’. Dit zal met opvoeding te maken hebben: bij veel culturen wordt geleerd ‘het juiste’ te doen – ook ten opzichte van vreemdelingen. Uit onderzoek van Devine blijkt dat mensen echt bereid zijn tijd en energie te investeren in het onderdrukken van de xenofobische impuls.

” Voor wie moeite heeft om financieel zijn hoofd boven water te houden, of voor iemand die maar geen woning kan vinden, zal die energie er misschien niet altijd zijn, realiseert Van den Bos zich. „Hier moeten we zeker niet te simpel over doen. De overheid moet goed uitleggen waarom ze doet wat ze doet – denk aan het met voorrang toewijzen van woningen aan statushouders.

Als mensen overheidshandelen als kundig en legitiem ervaren, zijn ze eerder bereid het te accepteren.” Instituties kunnen hierbij een belangrijke rol spelen, zegt socioloog Marcel Lubbers. „Je kan daarin namelijk een norm van tolerantie vastleggen – uitdragen wat het belang daarvan is, en waarschuwen voor wat er gebeurt als het misgaat op dit vlak.

Daarvoor zijn in het Europa van de twintigste eeuw genoeg voorbeelden te vinden.” Verder zouden instituties – het gaat hier om de overheid, maar bijvoorbeeld ook om de media – moeten zoeken naar overkoepelende vormen van ‘wij-zijn’, vindt Lubbers. „Zoiets als de Europese Unie, bijvoorbeeld.

Die is ontstaan om een eind te maken aan de interne spanningen in Europa.” Zo’n pleidooi voor universalisme stuit wel op een belangrijk probleem, realiseert Lubbers zich. „Ja, want hoe verhoudt het zich tot de wens van de mens om zich thuis te voelen bij een eigen, duidelijk herkenbare groep?” Het valt op dat er in veel landen waar extreemrechts in opmars is, een groot deel van de bevolking vervreemd is geraakt van een groep die vroeger voor cohesie zorgde, zegt Lubbers.

„Denk aan het wegvallen van religie, van vakbonden, van het belang van sociale klasse. Daarvoor in de plaats is het vaderland gekomen, nationalisme.” Wie hier iets aan wil doen, zal andere groepsgrenzen moeten activeren, zegt Lubbers.

„Hier is veel onderzoek naar gedaan. Michèle Lamont bijvoorbeeld, een Canadese onderzoeker die ook een tijd in Nederland heeft gewerkt, heeft laten zien dat andere vormen van erkenning belangrijk kunnen zijn voor mensen die sterk gehecht zijn aan een natiestaat of een etnische groep. Door ze te erkennen voor hun bijdrage aan de maatschappij op andere vlakken – hun werk, hun inzet voor de regio waar ze wonen – kan je daar de angel uithalen.

” Dat werkt in ieder geval beter dan mensen toebijten dat ze een racist zijn, zag Lubbers in zijn eigen onderzoek. „Als je iemand wegzet als extreemrechts of racistisch, leidt dat niet tot een verandering van opvattingen. Mensen worden eerder nog bozer, omdat anderen het weer beter zeggen te weten.

Dan gaan de hakken in het zand.”.