Willen we meer baby’s? Dan moeten we moeders betere carrièrevooruitzichten bieden

Er worden steeds minder kinderen geboren. Data tonen dat de kosten van kinderen krijgen voor vrouwen vaak te hoog zijn, stelt Esmée Zwiers.

featured-image

In Nederland worden steeds minder kinderen geboren, en dat kan voor flinke problemen gaan zorgen. Lang aanhoudende lage vruchtbaarheidscijfers kunnen leiden tot een krimpende bevolking, als die krimp niet door migratie wordt opgevangen. Het wordt moeilijker om pensioensystemen en zorg te bekostigen, want door vergrijzing zijn er minder mensen die hogere kosten voor oudere generaties kunnen dragen.

Een krimpende bevolking kan ook negatieve effecten hebben op economische groei en innovatie, want minder mensen betekent minder goede ideeën die levensstandaarden kunnen verbeteren. Het is makkelijk om te denken dat een krimpende wereldbevolking dan in elk geval goed is voor het klimaat, maar daarvoor lijkt het tempo van een wereldwijde bevolkingskrimp dan weer niet hoog genoeg te liggen. Zo bezien is het een goed idee als Nederlandse vrouwen weer meer kinderen gaan krijgen.



Dit is een gedachte die ook terugkomt in conservatieve en extreemrechtse kringen, vaak gekoppeld aan anti-migratieretoriek. Denk bijvoorbeeld aan de Hongaarse premier Orbán, die met financiële prikkels probeert het geboortecijfer omhoog te krijgen. Of aan techondernemer Elon Musk, zelfverklaard aanhanger van het pro-natalisme, een beweging die zoveel mogelijk kinderen ter wereld wil brengen om de ‘ondergang van de beschaving’ tegen te gaan.

Volgens Musk een witte, westerse beschaving, welteverstaan. Maar vrouwen hebben goede redenen om minder kinderen te krijgen dan vroeger. Dalingen in vruchtbaarheidscijfers (die laten zien hoeveel kinderen een vrouw gemiddeld krijgt tussen haar 15 de en 50 ste levensjaar) zijn niet nieuw.

Vóór de industrialisatie werden er veel kinderen geboren in Nederland, maar was de kindersterfte ook hoog. Door betere hygiëne en medische zorg daalde het sterftecijfer en daarmee ook het geboortecijfer. De komst van de anticonceptiepil in 1962 en de verbeterde positie van vrouwen in de maatschappij maakte dat het geboortecijfer nog verder daalde.

Ter vergelijking: in 1960 kreeg de Nederlandse vrouw nog gemiddeld 3,1 kinderen, vijftien jaar later waren dat er 1,7. Vandaag de dag worden er nog maar 1,4 kinderen per vrouw geboren. In de vorige eeuw waren er verschillende economische theorieën die dalingen in vruchtbaarheidscijfers konden verklaren.

Bijvoorbeeld: als vrouwen betere banen kunnen krijgen en meer gaan verdienen, worden de ‘kosten’ van het krijgen van een kind ook hoger. Er gaat immers meer potentiëel salaris uit niet-gewerkte uren verloren dan voorheen. Als we breder kijken dan alleen Nederland, bevestigen data voor hoge-inkomenslanden dit beeld.

In 1980 werden in landen met betere arbeidsmarktkansen voor vrouwen gemiddeld minder kinderen geboren. Deze theorie verklaart echter niet de huidige daling van vruchtbaarheidscijfers. Dat blijkt uit het feit dat er in 2000 in landen met betere arbeidsmarktkansen voor vrouwen juist gemiddeld méér kinderen ter wereld kwamen.

De veranderingen in vruchtbaarheidscijfers hebben in werkelijkheid te maken met de compatibiliteit van het hebben van een kind én een carrière voor vrouwen. Claudia Goldin, die vorig jaar de Nobelprijs voor de Economie kreeg, beschrijft in haar boek dat het hebben van een kind en een carrière in de vorige eeuw niet verenigbaar was. Dit had te maken met voorkeuren en sociale normen, maar ook overheden maakten het onmogelijk om het moederschap te combineren met een carrière.

In Nederland gold tot 1955 bijvoorbeeld een arbeidsverbod voor getrouwde vrouwen in overheidsdienst: vrouwen die werkten in het onderwijs of de zorg werden ontslagen na het huwelijk. In veel hoge-inkomenslanden is deze tendens veranderd. Vrouwen willen, net als mannen, het krijgen van kinderen combineren met een carrière.

Dit heeft invloed op vruchtbaarheidscijfers en niet alleen in Nederland. In Japan ligt het gemiddeld kinderaantal per vrouw al bijna drie decennia onder de 1,5. Japanse vrouwen zijn massaal de arbeidsmarkt op gegaan in de jaren 90, maar in de verdeling van zorgtaken is niks veranderd: die liggen nog altijd bij de vrouw.

Japanse vrouwen kiezen er nu massaal voor om geen moeder te worden en het aandeel vrouwen dat nog nooit getrouwd is geweest is ook hoger dan ooit. Zuid-Korea kent het laagste vruchtbaarheidscijfer ter wereld, het gemiddeld kindertal per vrouw lag op 0,7 in 2023. Met dit tempo betekent dit dat de populatie van Zuid-Korea gehalveerd is in 2100.

Uit interviews van de BBC blijkt dat een ongelijke verdeling van huishoud- en zorgtaken één van de oorzaken is van dit lage vruchtbaarheidscijfer. Daarnaast zijn vrouwen bang hun baan te verliezen na een zwangerschap, en zijn de ‘kosten van kinderen’ hoog door hoge huizenprijzen en hoge kosten van (privé-)onderwijs in een competitief onderwijssysteem. Hierdoor kiezen vrouwen steeds vaker voor een carrière en dus bewust niet voor kinderen.

De patronen in Japan en Zuid-Korea zijn niet uniek. Wanneer we hoge-inkomenslanden met elkaar vergelijken, zijn vruchtbaarheidscijfers hoger als het makkelijker is om carrière en kind te combineren. Arbeidsparticipatie van vrouwen en vruchtbaarheidscijfers zijn hoger als publieke uitgaven aan kinderopvang omhoog gaan.

Daarnaast is het ook belangrijk of ouders de zorg voor de kinderen samen verdelen. In landen met een vruchtbaarheidscijfer onder de 1,5 doet de man (bij heteroseksuele koppels) gemiddeld minder dan 30 procent van de zorg- en huishoudelijke taken. Zo ook bij ons.

Vrouwen dragen in Nederland ook nog altijd de grootste carrièrekosten van het krijgen van een kind. Het inkomen van vrouwen na de geboorte van hun eerste kind daalt bijna met de helft, terwijl dat van vaders gelijk blijft. Ander onderzoek laat zien dat grote dalingen van het inkomen van de vrouw na de geboorte van het eerste kind zichtbaar zijn in de meeste landen.

Deze child penalty helpt niet om gendergelijkheid op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het makkelijker maken om moederschap en carrière te combineren lijkt de enige manier te zijn om verder dalende vruchtbaarheidscijfers te beperken. Bijna de helft van mensen met partner en kinderen wenst een gelijke verdeling van zorg, maar in de praktijk blijkt dat slechts minder dan 10 procent dat ook doet.

Hier moet de overheid dus inspringen. Denk bijvoorbeeld aan een betere toegankelijkheid van kinderopvang (goed geprijsd en zonder wachtlijsten), wat maakt dat beide partners aan het werk kunnen als zij dat willen. Het aanvullend geboorteverlof voor partners is een mooi begin om zorgtaken beter te verdelen binnen het huishouden, maar zolang de uitkering voor de partner maximaal 70 procent van het dagloon is, is geboorteverlof geen gelijk speelveld voor mannen en vrouwen.

De sociale normen rondom moederschap en werk zijn moeilijker te veranderen. Nog maar twee jaar geleden vond een meerderheid van de Nederlandse bevolking (die ouder dan 16 jaar) dat vrouwen in deeltijd zouden moeten werken, ongeacht of zij jonge kinderen hebben of niet. Deze sociale normen zijn hardnekkig, ook onder vrouwen zelf.

In 2016 lieten CBS-cijfers zien dat slechts 3 procent van de jonge vrouwen tussen de 12 en 25 jaar oud fulltime willen werken wanneer zij later een gezin met jonge kinderen hebben. Deze sociale normen zijn nadelig voor mannen én vrouwen die liever een minder traditionele verdeling van zorg en werk wensen, en daarmee ook voor het vruchtbaarheidscijfer. Als de overheid het makkelijker maakt om moederschap en carrière te combineren zal op den duur ook het idee van ‘de ideale moeder’ veranderen.

Dit vergt echter wel een langetermijnvisie van beleidsmakers. En zelfs met een grotere compatibiliteit van kind en carrière is het onduidelijk hoe lang de neergaande trend in vruchtbaarheidscijfers doorzet. .

Wellicht is de relevante vraag in de nabije toekomst niet hoeveel vrouwen kinderen krijgen, maar of ze überhaupt nog aan kinderen willen beginnen..