‘Wéér naar de gracht om water te halen’. Zo is het om 72 uur te leven uit een noodpakket

NRC-redacteur Hanna Hosman leefde 72 uur uit een noodpakket en zonder elektriciteit, kraanwater, internet, telefoon. „Volgens mij stink ik inmiddels een beetje.”

featured-image

Zondag 16 maart , 10.09 Nu moet het gebeuren. Deur uit, gang op, meterkast open.

Ik duw de stoppen naar beneden, een, twee, drie. Boven de vierde staat in rode letters: BRANDALARM. Ik twijfel even, de tekst is alarmerend, maar duw dan de vierde stop omlaag.



Geen brandalarm meer. Zo. Telefoon op vliegtuigstand, weg ermee.

Het begint. Stilte. De opdracht komt bij mij terecht.

Ik ben het tegenovergestelde van een ‘prepper’ dus dacht: dat wordt interessant. De spelregels: leven uit het noodpakket en zonder elektriciteit, kraanwater, internet, telefoonverbinding, verwarming, gas en boodschappen. Ik mag wel naar buiten, mensen zien, maar in mijn noodsimulatie zijn de winkels dicht en is de radio het oog op de wereld.

Een noodgeval kan een overstroming zijn, of stroomuitval door een cyberaanval. Minister David van Weel (Justitie en Veiligheid, VVD): „Als het echt een conflict is, dan kan het zijn dat de nationale overheid vooral bezig is met de inzet van de krijgsmacht, met de verdediging van ons land.” Er is niet één bepaalde ‘noodsituatie’ waar ik van uit ga: zoals het noodpakket dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aanbeveelt ook niet in één scenario voorziet.

72 uur lang dus leef ik van een noodpakket. Zondagochtend 10.09 tot en met woensdagochtend 10.

09. In een notitieboek hou ik bij hoe dat gaat, in een ander boek noteer ik alle vragen waarvoor ik mijn mobiel wil grijpen. Google loopt zeker 42 zoekopdrachten mis.

Zelfredzaamheid, eens kijken of dat lukt. 10.47 Vergeten paracetamol te kopen.

Ik heb er nog twee. Zal wel loslopen. 11.

28 Ik zwaai de deur van de badkamer open en mep met mijn andere hand op de lichtknop. Het blijft donker (dit blijf ik het hele experiment doen, spiergeheugen). Naast de wc heb ik een zaklamp neergezet.

11.48 De conservenblikken op mijn eettafel blinken in de zon. Mijn dieet zal de komende dagen leunen op bonen (borlotti, kikkererwten, bruine bonen, witte bonen in saus) en bieten, wortels, ratatouille in blik.

Voor ontbijt: pindakaas en knäckebröd. En vis in blik. Ik bekijk de verzameling en denk: ruim voldoende.

Misschien had ik het pakket in een tas moeten doen, de bedoeling is dat je met je voorraad moet kunnen vertrekken. Als ik weg moet, heb ik een open krat waar mijn batterijen niet in zitten, geen deken, geen gereedschap en een fluitje heb ik niet eens gekocht. Dat is, denk ik, omdat ik de rust wil bewaren.

12.00 Ik draai de radio aan. Het is een kleine, zakformaat.

Normaal luister ik radio op mobiel, dan kun je terugspoelen. Dat kan nu niet: live is live. Ik word onrustig als ik het nieuwsbulletin mis, ontdek dat mijn klokje (speciaal aangeschaft, ik had alleen het display op de oven) iets achterloopt.

De Wilhelminatoren in Valkenburg is ingestort, hoor ik. Het is niet zomaar een toren, zegt de burgemeester, „het torent letterlijk boven Valkenburg uit”. De koelkast is nog koud, ik laat het daarbinnen op z’n beloop.

Er staan olijven en kappertjes in en mayonaise. Dit is een klein appartement, met kleine voorraden. Lunch: restje brood met restje kaas, dat is nu op.

Ik veeg de borden schoon met wc-papier. 13.26 Een wc-bezoek kan niet langer worden uitgesteld.

Lotte is langsgekomen, we gaan samen water halen bij de kade in de buurt. Drie emmers. Een wandeling van tien minuten.

Vanwege de nieuwigheid heb ik er wel plezier in. Als ik op mijn hurken op een loopplank zit om bij het water te komen, denk ik nog: hopelijk vis ik niets levends mee. 16.

00 Wat doe je dan, op zo’n dag? Lezen: Nescio’s brieven uit de Hongerwinter, net gebundeld in Zingen in het donker bij Van Oorschot. Nescio (J.H.

F. Grönloh) woonde met zijn vrouw Ossi (Agathe Grönloh-Tiket) in de Watergraafsmeer, een buurt in Amsterdam. Hij schreef aan zijn dochters in Groningen.

In september 1944: „Het is eigenaardig maar makkelijk verklaarbaar hoe buren in deze dagen naar elkaar toe trekken.” 18.13 Eten.

Het eerste blik bonen gaat open, borlottibonen, een half blok feta dat nog in de koelkast lag en bieten uit een pot. Ik eet het koud. 20.

23 In kaarslicht een spelletje doen (ik speel nooit spelletjes). Dit voelt als kamperen. 09.

21 Wakker worden zonder telefoon is onwennig, ik probeer niet te veel stil te staan bij wat ik zou kunnen missen en draai de radio aan. Voor koffiebereiding heb ik een oplossing gevonden. In een oude mayonaisepot heb ik gisteren een paar scheppen koffie gedaan, water uit de fles eroverheen, op het koude balkon laten overnachten.

Je kunt het ‘ cold brew ’ noemen. Ontbijt: twee knäckebröd met pindakaas. 10.

58 Een plens water klotst over mijn broek. Ik ben weer water halen bij de kade, voor toiletbezoek, twee emmers. Te vol gedaan.

Ook mijn spieren overschat. Een radioverslaggever zegt dat de toren in Valkenburg „zo zacht als meringue” was. Hoe ziet dat eruit? Mijn fantasie slaat op hol, ik wil zó graag een foto van die toren opzoeken.

12.55 Ik probeer langs te gaan bij Amber zonder afspraak. In mijn universum is er geen elektriciteit, dus druk ik niet op de bel.

Waar ze precies woont in dit gebouw, weet ik ook niet meer, anders zou ik een steentje gooien. Sta even te posten en loop dan achter iemand aan, naar binnen. Klop op de deur.

Ze is niet thuis. Ik laat een briefje achter maar vergeet daar op te zetten wanneer ik terugkom. 13.

54 De zon warmt het huis weer op. Mijn appartement is goed geïsoleerd, echt koud wordt het niet. Ik zit aan tafel met mijn lunch (makreel uit blik, derde fles water gaat open), in de stilte.

Oké, en nu? Ik wil scrollen, nieuws lezen, instagrammen. 17.15 Die brieven van Nescio ben ik gaan lezen om te zien hoe hij zich redde, waar hij zijn eten vandaan haalde vanuit deze stad, hoe hij zich groothield.

Maar ik neem zijn wereld te zeer over: als ik op de radio hoor dat de Albert Heijn weer Douwe Egberts verkoopt, voelt dat alsof er na maanden weer koffie verkrijgbaar is. Eindelijk, verlossing. 21.

13 Ik vraag me af hoeveel praktische overlevingsvaardigheden ik heb. Nescio doet in zijn brieven verslag van de zoektocht naar eten. Hij kent zijn omgeving, weet ongeveer waar hij heen moet fietsen als hij eten of brandstof zoekt, heeft bovendien genoeg geld zodat de gestegen prijzen hem verbazen, verontwaardigen, maar niet tegenhouden.

Totdat geld niets meer waard is, en mensen alleen nog ruilen. Als hier geen eten te koop zou zijn, weet ik niet waar ik het vandaan zou halen. Journalist en tolk Sami al-Ajrami is uit Gaza gevlucht en woont in een stad in Egypte.

Hij leert zijn buren om tuintjes aan te leggen, vertelde hij in NRC , omdat waar hij vandaan komt elk stuk grond benut moest worden. Ik ken mensen met een tuin, iets buiten deze stad. In die tuin hebben ze bloemen, en een kas waar eten in groeit.

Misschien zou ik daar naar toe kunnen. De Duitsers hebben hier een woord voor: Krisenkompetenz . Het is iets wat wij misschien niet, of onvoldoende hebben: vaardigheden om ons in crisissituaties goed te redden.

Omdat het nooit nodig was. 10.09 In de straat waar ik opgroeide was een kinderfiets, een roestgouden gazelle, oud.

Die gaven we aan elkaar door: als je er uit groeide ging hij naar een ander, kleiner kind. Als de zon scheen zaten we op de stoep, schoven we bij elkaar aan met een glas een fles een stoel. In de straat waar ik nu woon ken ik niemand.

De bovenburen, ja, uit de groepsapp als er rommel in het trappenhuis staat (meestal van mij). Ik woon hier nu twee jaar. Als het op overleven aankomt, zou me dat beter lukken in de stad waar ik vandaan kom.

10.49 Met een lepel schep ik koude witte bonen in rode saus uit blik, ontbijt. Uiteindelijk smaken al die dingen uit blik hetzelfde, ik weet niet waar dat door komt.

Vraag me af of Nescio wel eens de smaak van eten besprak, in zijn brieven uit de Hongerwinter. Steeds minder, geloof ik. 12.

29 De kerkklok slaat hard, ik schrik me een ongeluk. Ik sta voor Linnaeushof 11, waar Nescio en Ossi de Hongerwinter doorploeterden. Het is hier netjes, geordend, geen gevaar.

Volgens mij stink ik inmiddels een beetje, ondanks de vochtige doekjes uit het noodpakket. Het is stil, even verderop in een zonnige voortuin zit een vrouw, ze belt, een onbekommerd gesprek. Ze lijkt uit de tijd te vallen, draagt een bril uit de jaren zeventig, een stem uit Pippi Langkous, vioolbloemetjespatroon.

Even later is ze weg, naar binnen, haar huistelefoon ligt nog buiten op de witte plastic tuintafel. Opeens kan ik wel huilen. Ik wil even terug naar de wereld van de huistelefoon, ik wil in dat voortuintje gaan zitten, op zo’n onbeklede plastic stoel, de andere tijd in.

Daar zijn geen noodsituaties. 13.23 Tot nu toe is het best gelukt om vrede te hebben met het niet bereikbaar zijn, maar als ik thuiskom ben ik bang dat er iemand op de stoep staat met slecht nieuws, dat ze me niet konden vinden, omdat ik niet thuis was.

17.30 Met grote tegenzin weer twee emmertjes water halen. Van te voren dacht ik dat ik me zou schamen, maar het maakt me niet uit, zoals het ook op straat niemand lijkt te interesseren.

Uiteindelijk heb ik in 72 uur zes emmers water gebruikt voor de wc. 18.42 Nu iedereen in de omringende appartementen thuiskomt, wordt de radioverbinding verstoord.

Ik heb het wel gezien, met dit experiment. 20.29 Een mens moet eten.

Ik pak de laatste fles water en draai het laatste blik bonen open. Bruine bonen, vanwege Nescio. Hij schrijft, 28 januari 1945: „We hadden een blik bruine boonensoep met spek gevonden in een kast, een blik uit ’39, dat we vergeten waren.

En maandagavond konden we ’t in eens niet meer harden, we zaten elkaar aan te kijken en begrepen dat we alle twee trek hadden en Os naar de kast en ’t blik open en de soep opgewarmd en ieder twee borden. Ongeloofelijk! En ’s morgens op ons nuchteren maag het restant, elk een bordje, de dag was nog niet goed aangebroken. Het was goddelijk, dat is het beste woord er voor ofschoon afgezaagd.

” 09.41 !!!!!! Nog een half uur. Ik blijf in bed tot het zover is.

.