Ik hou van Donald Duck -strips. De verbeeldingskracht in Duckstad is een verademing. Daar zijn gedachtenlezende robots en daglichtverduisterende lampen een doodgewone zaak.
Niemand kijkt ervan op wanneer wolven kunnen spreken dankzij een denkdoos, of bewoners verzot op elkaar raken na een glas verliefdheidscola. Toch lopen de zaken meestal uit de hand door al die door Willy Wortel uitgevonden vernuftigheden. De apparaten raken ontregeld of worden gekaapt door een kwaadwillende, wat leidt tot chaos.
Aan het eind van het verhaal is Duckstad blij dat het leven als vanouds verder gaat zonder de bijzondere, maar al snel gevaarlijke uitvinding. De boodschap: fantaseren is leuk, maar er zit een grens aan de wenselijkheid ervan. Dit beperkende uitgangspunt is niet alleen jammer omdat fantaseren een goede oefening is voor ons brein, maar ook omdat het soms tastbaar profijt kan opleveren.
Dat blijkt uit een Donald Duck -strip uit 1949. Daarin moet Donald een gezonken zeilschip boven water zien te krijgen. Geen sinecure zonder groots bergingsmaterieel.
De methode waarop hij het schip toch gelicht krijgt is even rijk aan verbeeldingskracht als eenvoudig. In drie plaatjes wordt het getoond. Op het eerste steekt Donald, in duikerspak op de zeebodem, een dikke slang in het gezonken zeilschip.
Op het tweede gooien de neefjes vanuit een boot boven het wrak kratten vol pingpongballen leeg in een enorme trechter. Op het laatste plaatje komt het gezonken zeilschip met een vaartje boven water. De plaatjes staan bij een artikel in NRC Handelsblad van 7 oktober 1994.
Onder de kop Kwik, Kwek en Kwak bergen een schip staat een foto van een zwaargehavende scheepsromp dat water drijft tussen witte kunststof balletjes. Het artikel begint als volgt: „In 1949 haalde Donald Duck als directeur van een bergingsmaatschappij met hulp van zijn neefjes een gezonken schip naar boven door er pingpongballen in te stoppen. Sinds 1967 ligt ergens in de woestijn van Koeweit zeventig ton aan piepschuimbolletjes begraven.
Vermoedelijk zijn die twee gegevens historisch verbonden.” Ik moet denken aan een spel dat ik graag speel. Daarin leggen mensen elkaar vreemde raadsels voor waarvan je de vergezochte oplossing pas kunt vinden na diepgaand doorvragen.
Een vraag-en-antwoord-spel dat draait om verbeeldingskracht. Eén zo’n raadsel gaat over een man die zich heeft verhangen in een tien meter hoge woestijntent. Hij bungelt in de nok aan een korte strop met onder zich een plas water.
Verderop staat een vrachtwagen. Tot zover de informatie die leidt tot de vraag hoe de man zich heeft kunnen opknopen. Ik heb er een ruim uur en veel verbeeldingskracht voor nodig gehad om tot het antwoord te komen.
De oplossing is weliswaar vergezocht, maar niet onmogelijk. Wanneer ik het raadsel aan een nieuwe vriend voorleg, eindigt dat in ruzie. Hij kan helemaal niets verzinnen.
Als ik hem het antwoord vertel verandert zijn irritatie in boosheid. De oplossing van het raadsel is in praktijk niet of nauwelijks uitvoerbaar en daarom absurd. „Je hebt geen verbeeldingskracht”, is mijn verweer.
„En jij te veel”, is zijn verwijt. „Dat leidt tot chaos.” Onze vriendschap zal niet lang duren.
Toch zet zijn reactie mij aan het denken. Voor mijn vriend vormt de praktische realiteit een beletsel om te kunnen fantaseren. Hij ziet geen been in mijn theorie dat verbeeldingskracht de geest traint om tot onverwachte antwoorden en innovatieve oplossingen te komen.
Voor hem staan verbeeldingskracht en realiteit los van elkaar. Ik ben nieuwsgierig naar zijn reactie wanneer de werkelijkheid de verbeeldingskracht overtreft. Ik mail een nieuw raadsel: „Bewegende stenen.
Op een Amerikaanse hoogvlakte trekken grote stenen een sleepspoor door het zand. Er zijn geen mensen in de buurt. De sporen hebben allemaal dezelfde vorm.
Vraag: hoe kan dit?” Zijn antwoord is voorspelbaar: of ik wil stoppen met die ongeloofwaardige raadsels. Maar ongeloofwaardig of niet, het is de werkelijkheid. Het raadsel komt uit een wetenschapsartikel van NRC , verschenen op 14 december 1995.
Het vertelt over stenen op de bodem van een drooggevallen woestijnmeer – een playa – in Californië. Deze stenen, met een gewicht tussen de 200 gram en 30 kilo, verplaatsen zich nu en dan en laten daarbij sporen achter van soms wel honderden meters lengte. Decennialang was het een raadsel hoe dat kon.
De playa is uitzonderlijk vlak. Uit berekeningen blijkt dat de wind geen rol kon spelen; om alleen al de kleinere stenen vooruit te duwen zijn grondwinden van 290 kilometer per uur nodig. Maar het raadsel is opgelost.
Omdat de playa zo hoog ligt, vriest het soms. Als er eerder al water is gevallen, vormt zich een dunne ijsplaat die de stenen insluit. Wanneer de ijsschol zo’n drie centimeter dik is, drijft die op het achtergebleven water.
En dan hoeft de wind maar hard genoeg te blazen om de ijsplaat te verplaatsen, met daarin de stenen, die een schurend spoor trekken over de modderige bodem. Ik geef het artikel aan mijn fantasiearme vriend. Ik heb één zin geel gemarkeerd: „Deze verklaring werd overigens al in 1955 gesuggereerd door de Amerikaanse geoloog George Stanley, maar door velen als te fantastisch van de hand gewezen.
” Op het artikel heb ik een geeltje geplakt met een citaat: „Verbeeldingskracht is de moeder van de waarheid” – Sir Arthur Conan Doyle, Brits schrijver en arts (1859-1930). Ik twijfel of ik gelukkig ben met de wandelende-stenen-verklaring. Soms is speculeren spannender.
En het kan ook nog wat opleveren. De oplossingen die werden bedacht voor het raadsel van de gehangene in de woestijntent waren even innovatief als uitvindingen van Willy Wortel. Een strop met aan te spannen veer, een zichzelf rechtop blazende tent, schoeisel met trampolinevering.
Waarom zou het niet mogelijk zijn? Het waren realistischer suggesties dan de werkelijke oplossing van het raadsel. Dat is, opnieuw, ijs. De zelfmoordenaar heeft er, met zijn vrachtauto, grote brokken van aangevoerd en ze vervolgens op elkaar gestapeld.
Via deze alternatieve trap kon hij de nok van de tent bereiken. De woestijnzon smolt het ijs – het zal een langzame en pijnlijke dood hebben opgeleverd. Maar wel goed voor een rondje praktisch fantaseren.
Het raadsel van de gehangene is een fantasieverhaal. Er is weinig reden de oplossing ervan als geloofwaardig te beschouwen. Wellicht zullen toekomstige archeologen hetzelfde denken wanneer ze hun schoppen in het zand van een Koeweitse woestijn zetten en er een massagraf met zeventig ton piepschuim balletjes vinden.
Ik vraag mij af of hun mogelijke verklaringen voor de vondst zullen onderdoen voor de wonderlijke werkelijkheid. Die begint bij het gezonken zeilboot-verhaal van Donald Duck. Vijftien jaar na het verschijnen van de strip besloot de Deense uitvinder Karl Kroyer Donalds idee te verwezenlijken.
Hij vroeg het octrooi aan dat Walt Disney had laten liggen. Voor die laatste was de uitvinding een vergezochte fantasie, alleen bruikbaar voor een kinderverhaal. Kroyer gebruikte polystyreen in plaats van pingpongballen.
In de haven van Koeweit zonk in 1964 de Al-Kuwait, een vrachtschip met vijfduizend schapen aan boord. Bergingsbedrijven maakten berekeningen, het zou een half jaar kosten het schip op te ruimen. Dat was de Koeweiti’s te lang.
Vijfduizend rottende schapenkadavers vormden een bedreiging voor de drinkwatervoorziening. Kroyer kon het sneller. Zes weken na aanvang van het werk, op Nieuwjaarsdag 1965, kwam het schip bovendrijven in een wit ballenbad.
De Al-Kuwait werd naar een scheepssloperij gesleept, voor het piepschuim vond men een andere plek. Een kuil als een massagraf in de woestijn van Koeweit. Twee jaar later lichtte bergingsbedrijf Smit op dezelfde wijze het vrachtschip Marin S.
Waar de duizenden tonnen polystyreen gebleven zijn, is niet bekend. Wellicht een leuk vraagstuk voor mensen met verbeeldingskracht. De geestelijke kramp van mijn fantasiearme vriend, wiens verbeeldingskracht wordt beknot door de praktijk, lijkt door het pingpongballenverhaal weggemasseerd.
Er volgen geen tegenwerpingen meer. Rest mij hem te overtuigen van mijn theorie dat verbeeldingskracht tot innovatieve oplossingen kan leiden. Hij vraagt waarom dat nodig zou zijn.
Ik antwoord dat de huidige tijd daar behoefte aan heeft. Dat er problemen zijn gerezen die een andere aanpak verlangen dan we gewend waren. Mijn vriend vraagt om voorbeelden.
Ik wijs op de natuur die zich anders gedraagt dan voorheen. Omdat ‘de natuur’ een nogal breed begrip is, beperk ik mij tot het water. Een allesbepalend element in Nederland.
Ik praat over de zeespiegel die sneller stijgt dan verwacht. Over de Zeeuwen die eeuwenlang met de rug naar de zee leefden en het water buitenhielden door het bouwen van almaar hogere dijken. Over de onhoudbaarheid van die oplossing.
Mijn vriend vraagt opnieuw om voorbeelden. Nu van de innovatieve oplossingen waar ik zo hoogdravend over doe. Ik vertel over de alternatieve plannen om de zee buiten te houden zonder de dijken te verhogen.
Eén daarvan is de wisselpolder. Omdat ik het niet kan laten stuur ik hem de volgende tekst: „Als je de hoogtekaart van Zeeuws-Vlaanderen bekijkt, valt in het oostelijke puntje iets vreemds op. Tegen de grens met België ligt natuurgebied Het Verdronken Land van Saeftinghe.
Het ligt liefst 3 meter boven NAP, terwijl de omliggende polders enkele meters lager liggen. Als je de dijken rond Zeeuws-Vlaanderen wegdenkt, dan verdrinkt er bij een vloedgolf van gemiddeld 2 meter boven NAP heel veel land. Behalve dat verdronken land.
Vraag: hoe kan dat?” Ik citeer mijn tekst letterlijk uit Trouw van 25 januari 2021. Het artikel heet Het geheim van de wisselpolder: het alternatief voor het ophogen van dijken . Dat geheim zit in het getij, aldus een ecoloog.
De Westerschelde is na het voltooien van het Deltaplan een open zeearm gebleven. Bij iedere vloed brengt het water slib mee dat neerslaat op buitendijks gebied, zoals Het Verdronken Land van Saeftinghe. Daardoor groeit het land mee met het waterniveau.
Het principe van land dat zichzelf ophoogt heeft ecologen en ingenieurs buiten de gebaande paden laten denken. Dat resulteert in een antwoord op de stijgende zeespiegel dat ‘Wisselpolder tussen dubbele dijken’ genoemd wordt. Het principe is even simpel als controversieel: je steekt de zeedijk op diverse plekken door en laat het water binnen.
Een andere dijk, iets verder landinwaarts, houdt het in kracht geremde water vervolgens tegen. In het gebied tussen deze twee dijken rust het water totdat het zich terugtrekt bij laagtij. Intussen bezinkt het meegevoerde slib boven het tussendijkse land.
Berekeningen tonen dat de wisselpolder zichzelf binnen vijftig jaar tweeënhalve meter kan ophogen. Hogere zeedijken zijn dan niet meer nodig. Niet bepaald innovatief, luidt het antwoord van mijn vriend.
Al in 1872 werd een soortgelijk systeem gebruikt om de Waddenzee droog te leggen. Een jonkheer bouwde een acht kilometer lange dam op het wantij tussen Holwerd in Friesland en Nes op Ameland. Twee dammen aan weerszijden zorgden voor een stroomluw gebied waarboven het slib bezonk.
De methode komt op hetzelfde neer als de wisselpolder waar ik zo groots over doe. Ik geloof er niets van. Mijn vriend doceert verder.
Het was de jonkheer bijna gelukt. Als de Amelander dam in 1881 niet was doorgeslagen in een vliegende storm, dan hadden we nu wellicht een Waddenpolder gehad. Ik antwoord dat ik het een ongeloofwaardig verhaal vind.
In praktijk niet of nauwelijks uitvoerbaar. „Jij hebt geen verbeeldingskracht”, zegt hij. Enkele dagen later ontvang ik per post een krantenartikel uit De Standaard , gedateerd 4 juni 1936.
Mijn vriend heeft twee zinnen geel gemarkeerd: „In het jaar 1850 is door Worp van Peijma aan zijne excellentie Minister Thorbecke een verslag aangedragen over de aansluiting van Ameland aan de Friesche wal en de opslijking van het Wad. Bleef het plan van Van Peijma na 1850 voorlopig op papier, na hem kwam de persoon van Jonkheer Teding van Berkhout, die een grootsche poging heeft gedaan om den weg, door Van Peijma aangegeven, te bewandelen.” Ook hij heeft een geeltje op het krantenartikel geplakt.
Er staat een citaat op: „De verbeelding is slechts een gedachten en beelden suggererend geheugen” – Antoine Albalat, Franse schrijver (1856-1935). Er zit een tweede geeltje onder. Ook daarop een citaat: „Verbeeldingskracht: je hoeft alleen maar naar het verleden te kijken om de toekomst voor je te zien” – je fantasiearme vriend (1965 – heden).
.
Vermaak
Wat verbeeldingskracht betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan Donald Duck
Corine Nijenhuis discussieert met een vriend over verbeeldingskracht. Hij vindt dat fantasie kan doorslaan in absurditeit. Maar soms overtreft de werkelijkheid de verbeelding – zoals bij het mysterie van de verschuivende stenen.