‘Wij zijn in niemands macht zolang het sterven in onze macht is.” Seneca schrijft in Brieven aan Lucilius laconiek over zelfmoord. Ziekte kan een reden zijn om te sterven, en ouderdom.
„Er is één reden waarom we niet over het leven mogen klagen: het houdt niemand vast. (..
.) Bevalt het je hier? Leef dan. Bevalt het je niet? Dan mag je terug naar waar je vandaan kwam.
” Ik denk vaak aan Seneca als ik lees over euthanasie bij psychisch lijden. In deze krant werd onlangs betoogd dat psychiaters daarover een eenduidig oordeel moeten hebben voor ze naar buiten treden. Maar een publieke discussie hoort bij de oordeelsvorming, en daarin moeten vooral de stemmen van degenen met een doodswens worden gehoord.
Zelfmoord was lang taboe. In verschillende Europese landen werden zelfmoordenaars in de Middeleeuwen na hun dood alsnog gestraft (hun lichamen werden bijvoorbeeld aan de galg gehangen zodat de vogels ze konden opeten). In Engeland was zelfmoord strafbaar tot 1961, hier tot in de zeventiende eeuw.
In onze tijd lijkt de discussie over de zelfgekozen dood en hulp daarbij vooral een medisch-meetbare zaak terwijl hij over fundamentele menselijke vragen gaat. Deze discussie interesseert me om twee redenen. Als iemand die zelf op verschillende momenten in het leven suïcidaal is geweest weet ik hoe belangrijk het is om erover te praten.
Veel mensen vinden dat te zwaar, er zijn ook niet veel vriendschappen die het kunnen dragen. Dat is begrijpelijk, maar praten schept ruimte – het maakt het leven op de kale rots wat minder onherbergzaam. Ook als samenleving moeten we hierover praten.
Mensen griezelen nu graag weg bij verhalen over de doodswens van jonge mensen met misbruikverledens, maar een dieper debat over de gebrekkige zorg en zorgzaamheid in Nederland ontbreekt. (Dit is een uiting van onze Netflix-opvatting van burgerschap, passief en gericht op de eigen interesse.) De tweede reden is dat de discussie illustreert hoeveel we verschillende levens waard vinden.
In onze samenleving zijn er wezens die van het systeem niet dood mogen (zoals witte jonge mensen), wezens van wie het ons niet interesseert (zoals vluchtelingen of mensen van kleur elders) en wezens die we aan de lopende band martelen en vermoorden (zoals de niet-menselijke dieren in de vee-industrie). In de filosofie bestaat er een naam voor deze rangschikking: hiërarchisch antropocentrisme. Mensen zijn beter dan andere dieren, maar sommige groepen mensen zijn meer mens dan andere.
Ontmenselijken door verdierlijken is een populaire strategie. De nazi’s vergeleken joden met ratten, Zwarte mensen worden door racisten vergeleken met apen. Niet-menselijke dieren worden in dit systeem ook verdierlijkt en gebruikt om minderwaardigheid uit te drukken.
Zo ontstaat een rangorde met de witte man bovenaan, gemarginaliseerde mensen daaronder en niet-menselijke dieren onderaan. Soms gaan menselijke groepen hier tegenin door te betogen dat ze Ook Mensen zijn. Maar dat houdt het systeem in stand.
Onderzoek laat zien dat speciesisme, discriminatie op basis van soort, racisme juist versterkt (dit wordt het interspecies model of prejudice genoemd). De rangorde zelf is het probleem. Mensen zijn ook maar dieren die er wat van proberen te maken.
Jonge mensen die dood willen laten zien dat het leven fragiel en kwetsbaar is, en niet maakbaar. Misschien zijn mensen daarom zo tegen hun sterven. Zoals ze ook bang zijn voor chronische ziekte en zieken daarom negeren.
Maar juist de dialoog kunnen we tegenover de onverschilligheid van het leven zetten, juist de aandacht..