Wanneer ben je als bedrijf verantwoordelijk voor schade die consumenten met je product aanrichten?

Bedrijven dragen steeds meer verantwoordelijkheid voor de schade die hun producten veroorzaken – ook als het gebruik door consumenten daar mede debet aan is. Langzaam ontstaat „een nieuw soort economisch denken”.

featured-image

Wat is de overeenkomst tussen een Bushmaster AR-15-vuurwapen en Euro95-brandstof? Antwoord: bij beide producten speelt steeds vaker de vraag: kan je het bedrijf dat het verkoopt verantwoordelijk houden voor het verminderen van het gevaar dat ontstaat doordat klanten dit product gebruiken? Of ligt die verantwoordelijkheid gewoon bij de klant zelf? Vreemde vraag misschien. Hoezo zou de autoverkoper verantwoordelijk zijn wanneer iemand de buurman omver rijdt? Waarom zou de houtverkoper de schuld moeten krijgen wanneer iemand zijn hout stookt in de houtkachel, en daarmee zorgt voor longproblemen bij buren? Hoezo is de kaarsfabrikant verantwoordelijk als zijn klant de kaars omgooit en er brand ontstaat? Voor veel mensen gaat dit behoorlijk ver – te ver zelfs. „Dat je als bedrijf aansprakelijk zou zijn voor de schade die klanten aanrichten aan de wereld met een verkocht, niet gebrekkig product, gaat in tegen het huidige fundament van onze regelgeving”, zegt jurist Stijn Jonasse van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Maar je kan er ook anders naar kijken. En er wórdt ook steeds vaker anders naar gekeken. Door steeds meer juristen, rechters, bedrijven en activisten.



Dat zag je onder meer bij de rechtszaak tussen Shell en Milieudefensie , de belangrijkste klimaatzaak van Nederland, die enkele weken geleden tot een nieuwe, voorlopige climax kwam met de uitspraak in het hoger beroep. Die zaak uit 2018 gaat in de kern over de volgens Milieudefensie ernstig tekortschietende klimaatambities van Shell. Milieudefensie wil daarom dat de rechter Shell verplicht zijn uitstoot omlaag te brengen – die van zichzelf, maar ook die van zijn klanten.

Want daar zit verreweg de grootste uitstoot, en die uitstoot zorgt voor gevaarlijke klimaatverandering. Shell mag je, nee moet je zelfs, ook voor díé uitstoot verantwoordelijk houden, aldus Milieudefensie. Omdat Shell daartoe invloed genoeg zou hebben.

Met dat laatste is Shell het fundamenteel oneens. Daar gaat de klant toch zelf over, en dit kun je toch ook helemaal niet van het bedrijf verlangen? Want zo ver reikt die invloed niet; Shell kan een klant toch niet verplichten om zijn auto te laten staan en geen benzine meer te kopen? Milieudefensie brengt daar dan weer tegenin dat Shell dat wel kan: Shell is zó machtig en groot, dat het de mogelijkheden en daarmee een eigen verantwoordelijkheid heeft om de schade aan de maatschappij en het klimaat die ontstaat wanneer klanten met Shell-benzine en -kerosine rijden of vliegen, te beperken. Het gerechtshof gaf Milieudefensie vorige maand op dat ene punt wél gelijk, al eindigde de zaak verder in een overwinning voor Shell.

Een eerder door de rechtbank opgelegde plicht om de uitstoot met 45 procent te verminderen, ging van tafel. Het hof zei overigens niet hoe groot die verantwoordelijkheid van Shell dan precies was. Maar het feit dat ze een verantwoordelijkheid erkende, was al iets.

Beide partijen beraden zich nu op mogelijke cassatie. In 2022 werd voor het eerst een wapenfabrikant, het Amerikaanse Remington Arms, aansprakelijk gesteld voor een schietpartij op een school waarbij kinderen en volwassenen overleden. Het wapen, de semi-automatische Bushmaster AR-15, was zó gevaarlijk dat het nooit aan een groot publiek verkocht had mogen worden, vonden nabestaanden.

En het bedrijf had zich via sluikreclames in gewelddadige videogames te veel gericht op jonge mannen met aanleg voor geweld, beargumenteerden zij. De Amerikaanse rechter ging daarin mee. Het bedrijf moest bijna 65 miljoen euro betalen aan nabestaanden – na bijna tien jaar juridisch bekvechten.

Die zaak ontketende een reeks aan andere rechtszaken in Amerika tegen wapenfabrikanten. In 2021 nam de staat New York wetgeving aan waarmee het mogelijk werd om civiele zaken aan te spannen tegen wapenfabrikanten en -verkopers. Andere staten, waaronder Californië en Delaware, volgden met soortgelijke regelgeving.

Wapenfabrikanten kunnen zich niet meer altijd verschuilen achter de federale wetgeving die bedrijven immuun maakt voor dit soort rechtszaken. Ook bij de zware pijnstillers zag je het sentiment kantelen. Sinds eind jaren negentig raakten alleen al in de Verenigde Staten miljoenen mensen verslaafd aan Oxycontin, een opioïdesoort, en stierven honderdduizenden mensen door overmatig gebruik.

Het waren de klanten die het middel gebruikten of misbruikten, benadrukten verkopers ervan . Maar nabestaanden en verslaafden zeiden juist dat bedrijven de pijnstillers te agressief en op een onjuiste manier op de markt hadden gebracht. Verkopers hadden de risico’s van hun product gebagatelliseerd en trakteerden artsen op etentjes en wellness-uitjes.

Die artsen schreven ie de pijnstillers vervolgens al bij de kleinste kwaaltjes aan klanten voor. Duizenden rechtszaken werden aangespannen. Bedrijven probeerden ervanaf te komen met miljardenschikkingen .

Deze rechtszaken omvatten opvallende parallellen: farmaceuten, olie- en gasbedrijven en wapenbedrijven wéten dat hun producten bij gebruik gevaar (kunnen) opleveren voor klanten, of voor de maatschappij. De bedrijven hadden dat gevaar moeten erkennen en tot op zekere hoogte mag van hen worden verlangd dat zij zich zelf inspannen om die gevaren te beperken. Er zijn ook belangrijke verschillen.

Bij opioïde, maar ook bijvoorbeeld gokken en tabak, „gaat het om schade van een product aan de directe klanten”, zegt Jonasse. „Gokbedrijven moeten bijvoorbeeld voorkomen dat klanten verslaafd raken. Bij wapens en fossiele brandstoffen zit dat weer anders.

Daarbij gaat het niet om de directe schade aan de consument zelf, maar om de schade die klanten met het product aanrichten aan de maatschappij.” En ander verschil: in het geval van bijvoorbeeld tabak probeert de overheid de consument te beschermen door middel van regelgeving. Op pakjes sigaretten moeten bijvoorbeeld nare foto’s staan om klanten af te schrikken, en er mag geen reclame voor tabak worden gemaakt in de openbare ruimte.

Dat is iets anders dan wat Milieudefensie van Shell vraagt: dat Shell zelf de handschoen oppakt om de risico’s van zijn product op de maatschappij van bovenaf te verkleinen. Er zijn allerlei signalen dat langzaam een nieuw soort economisch denken ontstaat. Die van de bewuste onderneming – na jaren van liberalisering en heilig geloof in de ‘onzichtbare hand’ van de markt, waarbij de wereld vooral niet te veel moest verwachten van bedrijven in het stimuleren van duurzame keuzes.

De klant moest dit afdwingen, door middel van zijn koopgedrag. Steeds vaker wordt van bedrijven echter gevraagd en verwacht dat ze een stapje verder gaan; dat ze ook de risico’s die ontstaan wanneer klanten hun product gebruiken verminderen. Je ziet het ook in Nederlandse supermarkten, die zes jaar geleden in het Nationaal Preventieakkoord afspraken om klanten te stimuleren gezonde keuzes te maken.

Ongezond eten moet onder in de schappen, of in ieder geval niet op ooghoogte waar iemand het snel ziet; reclames van supermarkten moeten zich vooral richten op gezonde producten. Op westerse universiteiten worden inmiddels nieuwe generaties managers opgeleid, die zich bezighouden met dit soort vraagstukken. Het aantal klimaatzaken tegen bedrijven – inmiddels zijn het er al tweeduizend – groeit, sinds landen onder het Parijsakkoord afspraken de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden en liever nog tot 1,5 graad.

Een aantal dagen geleden nog spande de Amerikaanse staat Maine een zaak aan tegen olie- en gasbedrijven. Het hof echode die nieuwe manier van denken vorige maand ook, toen het meeging in de beredenering van Milieudefensie in de klimaatzaak tegen Shell. Ondernemingen zoals Shell zijn verplicht zich in te spannen hun uitstoot naar beneden te brengen, ook wanneer die ontstaat als klanten hun product gebruiken.

Alleen kon het hof daar op basis van de door Milieudefensie aangeleverde informatie (nog) geen specifiek reductiepercentage aan koppelen, wat het lastig maakt om concrete vergroeningsstappen af te dwingen, voor nu. Maar het hof was duidelijk. Bedrijven als Shell, die bijdragen aan klimaatopwarming, moeten de CO 2 -uitstoot beperken om de maatschappij te beschermen tegen de gevolgen van klimaatopwarming.

Dat oordeel van het hof heeft een juridische basis die steeds sterker wordt. In de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), bijvoorbeeld, een richtlijn die gaat over duurzaam ondernemen in de hele productieketen van een bedrijf, staat dat bedrijven verplicht zijn om plannen te maken om broeikasgasemissies omlaag te brengen om de uitstoot in lijn te brengen met de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord. Dat geldt ook voor de uitstoot door klanten.

Volgens de nieuwe wet Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), die gaat over transparantie van bedrijven, moeten bedrijven ook over de uitstoot van hun klanten rapporteren. „En dan hebben we het nog niet over alle soft law -bepalingen [regels die juridisch niet bindend zijn] die ook in deze richting wijzen, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen”, zegt Tim Bleeker, als klimaatjurist verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Daarin staat ook dat bedrijven verantwoordelijk zijn om zelf iets te doen om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.

Joyeeta Gupta, klimaatwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam, onderschrijft dat. „Verschillende internationale richtlijnen en kaders, zoals het klimaatverdrag, mensenrechtenverdragen, en de EU-wetgeving als ook het Science Based Targets-initiatief [richtlijnen voor bedrijven in lijn met het Parijsakkoord], benadrukken het belang van het aanpakken van ook de uitstoot door klanten. Mijn vermoeden is dat de rechtszaken en beleidsvorming meer de kant op zullen gaan van het tabaksnarratief.

” Daarbij werden bedrijven, deels via rechtszaken, uiteindelijk verantwoordelijk gehouden voor het verslechteren van de gezondheid van rokers. Dat de juridische basis voor de verantwoordelijkheid van bedrijven steeds sterker wordt, illustreert ook dat ons economisch denken aan het kantelen is. Wetten zijn gestolde normen en waarden, luidt een bekende uitdrukking.

Volgens klimaatjurist Bleeker verschuilen bedrijven zich vaak onterecht achter een belangrijk uitgangspunt van het aansprakelijkheidsrecht, als het gaat om hun verantwoordelijkheid voor de emissies van hun klanten of andere schade die klanten met hun producten toebrengen aan de maatschappij. Namelijk het uitgangspunt dat je in beginsel alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor je eigen fouten. Er bestaan wel uitzonderingen – zo worden ouders aansprakelijk gehouden voor schade die jonge kinderen veroorzaken en moet een werkgever soms instaan voor de fouten van zijn werknemers – „maar over het algemeen is steeds een persoonlijk verwijt nodig”.

Gaat het om de verantwoordelijkheid van olie- en gasconcerns voor de CO 2 -uitstoot van hun klanten, „dan zeggen bedrijven: dat doen wij niet, dat doen onze klanten . Maar de bedrijven worden niet aansprakelijk gehouden omdat de klanten iets zouden doen dat verboden is; het gebruik van producten zoals fossiele brandstoffen of sigaretten is vaak op zichzelf genomen niet onrechtmatig. Het bedrijf moet zélf iets fout hebben gedaan.

” En wat dat ‘iets’ is, verschilt per bedrijf, legt Bleeker uit. „Bij de olie-industrie is het verwijt, kort gezegd, dat het businessmodel op ramkoers ligt met het leefbaar houden van de aarde. De hoeveelheid olie die op de markt wordt gebracht is onverenigbaar met het koolstofbudget dat past bij onze klimaatdoelstellingen.

Er is brede wetenschappelijke consensus dat er geen nieuwe olie- en gasprojecten moeten komen. Dát is waar oliebedrijven op worden aangesproken. Het frame dat ze aansprakelijk worden gehouden voor tankende consumenten leidt af van de eigenlijke onrechtmatige daad waar de aansprakelijkheid op berust.

” Bleeker vervolgt: „Bij andere bedrijven, zoals wapen-, tabaks- en fastfood-producenten, is het verwijt iets anders. Tabaksproducenten worden niet aansprakelijk gesteld voor het handelen van hun klanten, maar bijvoorbeeld omdat ze oneerlijk zijn geweest over de kenmerken van hun product. Het heimelijk ziek maken en verslaafd maken van klanten is een eigen onrechtmatige daad van het bedrijf.

” Als het gaat om wapens: „Eventuele aansprakelijkheid van een wapenproducent berust er ook niet op dat pistolen gebruikt worden om mee te schieten. Wat doe je er anders mee? Een wapenbedrijf is verantwoordelijk als bijvoorbeeld een onzorgvuldige distributie van het wapen is gedaan waardoor het in verkeerde handen kan vallen.” Of wanneer een wapenbedrijf op een verkeerde manier reclames maakt, zoals bij de Bushmaster AR-15 van Remington Arms.

Dat bedrijven hoe dan ook verantwoordelijker zouden moeten zijn voor het voorkomen van de schade die hun klanten met hun product aanbrengen aan zichzelf en de wereld, wordt voor wetenschappers ook steeds duidelijker. „Consumenten zijn helemaal niet zo vrij in wat zij kopen als vaak wordt gedacht”, zegt Christina Eckes, hoogleraar Europees recht aan de UvA. „Dat komt steeds duidelijker naar voren in wetenschappelijke studies.

Wat wij kopen wordt bepaald door aanbod, advertenties, en door wat de buurman doet.” Het mag dan voor velen nog gek voelen, maar het lijkt erop dat steeds meer verwacht wordt van bedrijven dat zij zich gedragen als morele actoren. Dat bedrijven een soort ‘hart’ hebben, waarmee ze voor de wereld en hun klanten ‘willen’ zorgen en hen ‘willen’ beschermen tegen de schade van hun product – in plaats van dat klanten dit maar moeten afdwingen door dat product gewoon niet te kopen.

Met medewerking van Chris Hensen..