Via Maasniel naar 1938 en Kenia, vluchtend voor nazi's

Uit straatboekenkastjes in heel Nederland haalt Arjen Fortuin een boek, bespreekt het, en geeft het door. Vandaag Stefanie Zweigs Nergens in Afrika.

featured-image

Vorige week kreeg Roermond een nieuwe bisschop, maar de Munsterkerk staat onbewogen in de zon. Alles is hier al eerder gebeurd; zie ook de prominente aanwezigheid van de tombe van het dertiende-eeuwse gravenpaar Gerard III van Gelre en Margaretha van Brabant. Al tijdens hun leven werd er ook een paar kilometer noordoostelijk van de kerk gewoond, in de nederzetting Maasniel.

Die is allang opgeslokt door de grote broer, maar in de „Wij zijn Maasniel”- stickers op het straatboekenkastje leeft het dorp voort. Robuust kastje trouwens, van buiten en wat de inhoud betreft. Bill Clinton en Sandro Veronesi moeten wachten, want een plankje lager staat Nergens in Afrika , een net geen dertig jaar oude autobiografische roman van de Duitse schrijfster Stefanie Zweig (1932-2014), vertaald door Dik Linthout.



Zweig stuurt ons meteen van Maasniel naar het Keniase Rongai en van 2024 terug naar 1938. Daar tuimelen we in de gierende paniek van Walter Redlich, een uit Breslau gevluchte Jood die onderdak op een aftandse boerderij heeft gevonden. Hij schrijft zijn in Duitsland achtergebleven vrouw Jettel dat zij hem zo snel mogelijk moet volgen – met hun dochtertje.

Lastig, want thuis had hij haar onder druk gezet om gewoon af te wachten wat het naziregime in de praktijk zou betekenen. „Ik weet dat ik me heb gedragen als een kip zonder kop, maar nu moet je mij vertrouwen.” Er volgt een lange rij warrige instructies: over de noodzaak van een koelkast, een petroleumlamp en twee klamboes (géén avondjurk, schrijft hij in een latere brief).

Voor hun dochtertje schoenen waar ze zeker twee jaar op kan lopen. Bereid het kind voor: „Maak Regina alsjeblieft duidelijk dat niet alle mensen blank zijn.” En een recept om brood te bakken! Fraai laat Zweig zien hoe moeilijk Walter het heeft met zijn plaatsbepaling in de nieuwe maatschappij, waarbij het niet helpt dat hij geen woord Engels spreekt.

Thuis werd hij van succesvol advocaat een vervolgde, nu belandt hij berooid in een maatschappij waarin hij op geen enkele manier de weg weet. Zijn toga heeft hij cadeau gedaan aan zijn huisbediende Owuor. Op basis van zijn huidskleur behoort Walter in Kenia juist weer tot de elite.

En ook weer niet, want als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt worden ook de uit Duitsland gevluchte Joden geïnterneerd als enemy aliens . Pijnlijke complicatie: het koloniale systeem had geen ervaring met witte gevangenen en vroeg zich dus af in welk uniform de enemy aliens dan gehesen moesten worden. Niet in dat van zwarte gevangenen, uiteraard.

Uiteindelijk werden ze gekleed zoals hun bewakers. De zevenjarige Regina heeft het aanpassingsvermogen dat haar ouders ontberen en beweegt zich soepel door haar nieuwe wereld. Voor haar is haar herkomst niet zo gecompliceerd: na een gesprek met een lotgenootje meldt ze vader trots dat ze de Duitsers haat.

Niet de Duitsers, corrigeert hij, maar de nazi’s. Onthutst vraagt Regina: „Zijn de nazi’s net zo gemeen als de Duitsers?” Dit wordt opgehelderd. Het is een moment van verlichting in een roman die de ontreddering van de ouders pijnlijk voelbaar maakt.

Hun gedachten komen niet los van wat zich in Europa voltrekt. Op zeker moment komt het korte briefje van Jettels moeder, over tewerkstelling in het oosten. Walter weet het al: „Polen betekent de dood.

”.