/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/12155827/data129303338-14655c.jpg)
Oorlogsdreiging, herbewapening, de Verenigde Staten die zich afkeren: de snelle politieke veranderingen van de laatste maanden geven het gevoel op een historisch kantelpunt te staan. Maar hoe verhouden zich dit soort grote politieke verschuivingen tot de kunst? De cultuurgeschiedenis kent veel voorbeelden van kunstwerken die ontstonden als reactie op heftige politieke omwentelingen. Kunstenaars worden geïnspireerd door dreiging of verandering, zien een nieuwe toekomst gloren of voelen zich juist opgejaagd, angstig en bezorgd.
Vijf voorbeelden uit de laatste 200 jaar laten zien welke vormen dit kan aannemen. Soms is de stemming van toen nog steeds voelbaar, soms is de aanleiding vervluchtigd en blijft een ‘tijdloos’ werk over – en soms wordt de kunst ook zelf weer aanleiding tot verandering. Angstvallig stil blijft het.
Terwijl de vrees voor een oorlog weer actueel is, klinken er nu nauwelijks Amerikaanse protestliedjes – anti-Trump, de verstoorde wereldorde, de dreiging van oorlog. Zijn artiesten moegestreden of murw, op enkele sneers na? Of is het nog te vroeg om de balans op te maken? Terug naar begin jaren tachtig, waar de leus ‘No Future’ lang niet alleen meer in punkkringen rondgaat, maar ook pessimistisch gestemde tieners de kreet in hun agenda schrijven. Er is een economische crisis.
De werkeloosheid is hoog en er is geen woonruimte. En er is de diepgewortelde angst voor het vallen van De Bom. In Nederland regent het demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten – de wapenwedloop tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten heeft een van zijn hoogtepunten in de Koude Oorlog bereikt.
Ernst Jansz, toetsenist en liedjesschrijver van Doe Maar, de dan grootste popband van Nederland, vindt woorden voor het unheimische gevoel. ‘De Bom’ over de continue nucleaire dreiging is een protestlied met grote slagkracht. Doe Maar somt op wat je nog kunt doen voordat de wereld voorbij is, van zakenman tot scholier.
„Carrière maken voordat de bom valt/ Werken aan mijn toekomst voordat de bom valt/ Ik ren door mijn agenda voordat de bom valt/ Veilig in het ziekenfonds voordat de bom valt.” In 1982 staat ‘De Bom’ van Doe Maar (1978 tot 1984) vier weken op nummer 1 in de Nederlandse hitparade. Ruim veertig jaar later voelt ‘De Bom’ met zijn punky boodschap in de luie ritmiek van reggae en de opwinding van ska nog actueel.
Voordat de bom valt...
. – „relevanter dan ooit”, schrijven mensen op YouTube onder het videoclipje met Ernst Jansz als getergde zakenman. Want ‘De Bom’ vangt nog steeds de tijdgeest: de angst voor een Derde Wereldoorlog is latent.
In reactie op ‘De Bom’ zong Kinderen Voor Kinderen in 1983 overigens het liedje ‘Brief aan Ernst’. Die vertelde later dat hij zich niet goed gerealiseerd had hoe bang hij kinderen had gemaakt voor het einde der tijden. „Hoe luchtig ik het ook bracht.
” Amanda Kuyper Net is hij voorbij, de grootste oorlog die Europa tot dan toe heeft gekend, en eindelijk heeft zich een nieuwe coalitie verenigd om de dictator te verdrijven. Maar wat doet Caspar David Friedrich? Hij begint bossen te schilderen. Nu, meer dan 200 jaar later, lijkt niets verder weg van geopolitiek wapengekletter dan de romantische natuurtaferelen van de Duitse schilder Friedrich, die vooral als meditatieve vlucht uit de wereld populair zijn geworden.
Maar zo zijn ze allerminst ontstaan. Sterker: Friedrichs Chasseur im Walde uit 1814 kan als niets minder dan een onvervalst politiek statement worden gezien. Het is kort na de bloedige Slag bij Leipzig, waarbij Napoleon uit de Duitse gebieden werd verdreven.
Nietig staat een mens tegenover machtige woudreuzen, een zwarte raaf achter hem. Pas na goed kijken zie je dat de wandelaar een gouden helm draagt: het is een Franse elitesoldaat, verloren in het dichte bos. Bijna letterlijk is hier het ingrijpendste geopolitieke kantelpunt van de vroege 19de eeuw verbeeld.
De patriottische Friedrich is niet alleen vurig voorstander van de bevrijdingsoorlogen tegen Napoleon, maar hij is ook, zoals veel kunstenaars in die tijd, actief op zoek naar dat wat nu precies Duits kan worden genoemd. Duitsland bestaat in 1814 nog niet, er zijn meer dan driehonderd versplinterde Duitse vorstendommen, en het sterke Frankrijk had hier decennialang cultureel zijn stempel weten te drukken. Voor de Duitse identiteitszoekers blijkt de overheersing van Napoleon de katalysator die ze nodig hebben.
De Duitse Kultur , zo stellen ze met steeds grotere overtuiging, is beter, diepzinniger, authentieker dan de oppervlakkige Franse civilisation . Vooral het Duitse Wald wordt gretig aangegrepen als terugkerend motief, niet alleen als oord voor ‘typisch Duitse’, diepzinnige contemplatie, maar ook als mythisch thuis voor de Germanen, die eerste Duitse ‘vrijheidsstrijders’ tegen de Romeinen. Al hoedt Friedrich zich ervoor te expliciet op de actualiteit in te spelen, voor de kijkers in 1814 zal Friedrichs doek een duidelijke boodschap hebben gehad: de Franse overheersing brokkelt, nieuwe Duitse kracht lonkt.
Tegenover de nietige Franse soldaat, met de zwarte raaf als voorteken van zijn naderende einde, staan hier grote Duitse woudreuzen, dicht aaneengesloten als teken van hun verbondenheid tegen de indringer. Merlijn Schoonenboom Herbewapening, dienstplicht, weerbaarheid: ineens gaan gesprekken weer over de deelname van Nederlandse soldaten aan internationale NAVO-missies. Waarbij niet vergeten mag worden dat een missie dertig jaar geleden uitliep op een nationaal trauma – die ook in het theater werd verwerkt.
Tien maanden na de val van Srebrenica ging in Amsterdam het toneelstuk Srebrenica! in première, naar een tekst van Ton Vorstenbosch en Guus Vleugel. In juli 1995 was de moslim-enclave in Bosnië-Herzegovina veroverd door de Serviërs, die duizenden burgers bruut vermoordden. Die burgers hadden beschermd moeten worden door de Nederlandse legerafvaardiging, de Dutchbatters.
Een nationaal trauma was in de maak, want het optreden van het Nederlandse leger werd alom veroordeeld als lafhartig. Het debacle van de ‘vredesmissie’ zou nog decennialang nagalmen. De slachtoffers van de genocide worden jaarlijks herdacht.
Dutchbatters met PTSS vochten voor erkenning, en kregen die ook, in 2022. Nadat het ministerie van Defensie in 1996 lucht kreeg van het toneelstuk vroeg het de tekst op bij de makers, Toneelgroep Amsterdam (het huidige ITA). Toen die uitbleef, gaf het ministerie begin mei 1996 een verklaring uit waarin bleek dat Defensie ervan uitging dat het toneelstuk „een volstrekt onjuist beeld” zou schetsen van het optreden van Dutchbat: „Gelet op de dramatische gebeurtenissen in Srebrenica waarbij militairen van Dutchbat zo betrokken waren, is het jammer dat een niet getrouw beeld van deze tragische periode wordt uitgebeeld.
De Nederlandse militairen die in Srebrenica hebben gediend verdienen beter.” Alleen al op basis van die verklaring verklaarde de NRC -recensie dat politiek theater niet succesvoller kon zijn. „De voorstelling hoefde bij wijze van spreken niet eens meer uitgebracht te worden, de oogst was al binnen.
Defensie zelf is zo langzamerhand een van de redenen waarom we moeten bidden dat het geen oorlog wordt.” Het stuk werd bovendien een „keerpunt” in de theatergeschiedenis geacht. „Bij mijn weten hebben theatermakers, behalve in ‘de kleinkunst’, nog nooit zo alert gereageerd op de actualiteit.
” De vraag is of de angst van Defensie terecht was. In hun stuk hebben Vorstenbosch en Vleugel een breder doel dan de smadelijke aftocht van het leger. Ze hekelen weliswaar de concrete gebeurtenissen, die Defensie trachtte te verhullen, maar de schuld van het falen van de VN-missie wordt in het stuk bovenal gelegd bij de samenleving als geheel.
De gebeurtenissen in Srebrenica vormen slechts de aanleiding voor een satire over het leven van de thuisgekomen soldaten. Het stuk schildert „de gevoelsarmoede, de principeloosheid en het botte egoïsme van een segment van de Nederlandse jeugd even perfect als pijnlijk”, concludeert NRC . Ron Rijghard Je zal de eerste decennia van de 19de eeuw maar in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond: De koning, Willem I, was protestant, maar de kans dat je dat daar in het katholieke zuiden ook was, was klein.
Het zuiden was flink geïndustrialiseerd, dat bracht een hoop geld in het laatje van Willem, maar hij leek dat geld vooral in het noorden te steken. En sprak je Frans, dan had je het nakijken, want Willem wilde Nederlands horen in het bestuur en in het onderwijs. Veel invloed kregen de zuiderlingen nergens.
Nee, het zinde veel mensen in de Zuidelijke Nederlanden niet. De katholieken en de liberalen hadden zich verenigd in hun afgrijzen jegens het Hollands gezag. Kruit lag overal, er hoefde alleen nog maar een lont te worden aangestoken.
Het zijn de programmeurs en de musici van de Munt Schouwburg in Brussel die het vuurtje bij de lont houden: op 25 augustus 1830 zetten ze, nota bene ‘ter ere van de verjaardag van Willem I’ de opera La Muette de Portici (‘De stomme van Portici’) van Daniel Auber op het programma: een opera over een Napolitaanse opstand tegen Spaanse overheersing. Het publiek snapt de hint. De bom barst als tenor Jean-François Lafeuillade zingt: ‘Heilige liefde voor het vaderland, geef ons de moed en de trots; aan mijn land dank ik mijn leven.
Het zal aan mij zijn vrijheid te danken hebben.’ Onder het scanderen van ‘vive la liberté’ breken vanuit de zaal rellen uit. Overheidsgebouwen worden aangevallen, een huis van een minister in brand gestoken.
De onrust waaiert in korte tijd uit tot een complete volksopstand: de Belgische Revolutie. Anderhalve maand later verklaarde België zich onafhankelijk. Rahul Gandolahage Het is 1932 als de moeder van schrijver Anton de Kom ziek wordt.
Samen met zijn vrouw en kinderen keert hij zo snel mogelijk terug naar Suriname, want in Nederland voelde hij zich toch al niet echt thuis. Vanaf het moment dat De Kom aankomt, wordt hij belemmerd om in het openbaar te spreken. Aan zijn vrienden in Nederland schrijft hij in januari 1933: „Sedert mijn komst te Paramaribo heerscht er een staat van beleg.
Politie en militairen gemobiliseerd. Voor mijn huis politie. Op straat word ik achtervolgd.
Men heeft mij letterlijk gemuilkorfd. Nog nooit zag ik zulk een willekeur.” Niet veel later wordt hij zonder proces door het koloniale bewind vastgezet als ‘communistisch agitator’ en moet hij onder dwang terugkeren naar Nederland, waar hij een geschiedenis van de slavernij in Suriname schrijft, de baanbrekende aanklacht Wij slaven van Suriname .
Het boek zelf werd een kantelpunt in de slavernijgeschiedenis omdat De Kom vanuit nieuw perspectief beschreef hoe ontdekkingsreiziger Columbus als eerste witte man in 1492 voet op de bodem zette in Amerika, en welke gevolgen die stap voor de mensheid had, met name voor de slavernij in de eeuwen daarna. 1933 is niet alleen een kanteljaar omdat Hitler aan de macht kwam. Het was dus ook het jaar waarin het perspectief op de slavernijgeschiedenis veranderde dankzij de activiteiten van De Kom.
Die begreep ook als geen ander wat de symbolische waarde van een ‘kanteljaar’ was: „Wij, zwarte kinderen op de achterste banken (de voorste waren bestemd voor zoons en dochters van Europeanen) martelden onze hoofden om er de jaartallen van Hollandsche, Beiersche en Bourgondische Gravenhuizen in te pompen [...
] moesten in geestdrift raken voor de opstandigheid van Claudius Civilis en de dappere Verlatinghe van Willem den Zwijger.” Kanteljaren zijn geen waardevrije mijlpalen en ook geen wit fenomeen wat je op basis van bovenstaande bijna zou denken, besefte De Kom. Hij schreef in 1933 een boek waarin hij liet zien dat de geschiedenis rijker is dan een opsommingen van jaren, en vatte dat bondig samen als: „De eene heerscher verjoeg den anderen”.
Toef Jaeger.