Van Bruegel tot Khnopff: het artistieke scheppingsproces in tekeningen en schetsen

Het Brusselse KMSK toont tekeningen van Bruegel, De Clerck en Rubens. Ook: een aantrekkelijk en compleet beeld van het fenomeen van ‘de schets’.

featured-image

Het roept onweerstaanbare associaties op, het kleine paneeltje dat de Brusselse kunstenaar Guillaume Vogels omstreeks 1881 schilderde. Het werk, getiteld Laaghout , toont een bosgezicht met struiken en bomen waarvan de toppen buiten beeld vallen. De vegetatie is klaarblijkelijk snel neergezet, met grove verftoetsen in groene en roestbruine tinten.

Het meest bijzondere aan het slechts twee decimeter brede werkje is misschien wel dat het is geschilderd op het deksel van een sigarenkistje. Wie dat eenmaal weet, ziet het helemaal voor zich: de schilder op zijn tocht door het bos, getroffen door de charme van het struikgewas op die heldere herfstdag. Hij stopt zijn rokertjes los in de jaszak en gebruikt het doosje om het tafereel ter plekke vast te leggen.



Uit de expositie Drafts. From Rubens to Khnopff , nu in de Brusselse Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, blijkt dat negentiende-eeuwse plein-air schilders zoals Vogels (die zijn paneeltje overigens natuurlijk helemaal niet zo bij elkaar improviseerde als het lijkt) zorgden voor een nieuwe invulling van het begrip ‘schets’. Met hun draagbare verftubes en lichte panelen waren ze in staat om, anders dan kunstenaars voor hen, indrukken van de natuur direct in verf te vangen.

Aan de hand van tweehonderd werken uit de eigen collectie illustreert de tentoonstelling de verschillende manieren waarop kunstenaars van de vijftiende tot de twintigste eeuw hun ideeën en werkproces vastlegden. De resultaten kenmerken zich vaak door de snelheid van uitvoering, de spontaniteit van het moment, en het persoonlijke kunstenaarshandschrift. Dat schetsen vaak tekeningen zijn, maar lang niet alle tekeningen schetsen, blijkt uit een tweede presentatie in het Brusselse museum: Oude tekeningen.

Van Bruegel tot Rubens . Op de afdeling Oude Meesters is een zaal gewijd aan zestiende- en zeventiende-eeuwse tekeningen uit de eigen collectie, van voornamelijk Zuid-Nederlandse kunstenaars. De tekeningen, vanwege hun kwetsbaarheid zelden publiekelijk getoond, geven een staalkaart van stijlen en technieken, en daarmee een prachtig overzicht van werk van befaamde tekenaars zoals Pieter Bruegel (1526/1530-1569), Hendrick de Clerck (ca.

1560-1630) en Peter Paul Rubens (1577-1640). Veel ervan zijn uitgewerkte studies uit het laatste stadium voorafgaand aan het vervaardigen van een prent of schilderij. Heel anders van aard is een blad, toegeschreven aan de Antwerpse meester Cornelis de Vos (1585-1651) waarvan de voor- en achterzijde een studie tonen van het hoofd van een klein kind.

In zwart en rood krijt heeft de kunstenaar de peuter, die een wijsvinger in de mond heeft gestoken, vlotjes en levensecht geschetst. Zo’n tekening is niet heel geschikt als voorbeeld voor een schilderij, maar eerder een vingeroefening van een schilder op zoek naar aansprekende gezichtsuitdrukkingen. De tekening van De Vos zou niet hebben misstaan in de Drafts -tentoonstelling, en er staat zelfs een andere tekening in de catalogus bij de tekeningenexpositie, die in werkelijkheid wordt getoond bij de schetsen in de andere: een blad van de hand van Jacob Jordaens met op de voorzijde een snelle pentekening van een allegorie van de vruchtbaarheid en op de achterkant een krijttekening van een groep koeien met twee knielende vrouwen bij een waterpoel.

Jordaens’ grote schilderij (ca. 1625) dat losjes op de tekening is gebaseerd, hangt er in de schets-expositie pal tegenover. Die tentoonstelling vat het fenomeen van ‘schetsen’ ruim op, waardoor een aantrekkelijk en compleet beeld ontstaat van de heel uiteenlopende manieren waarop kunstenaars vaak op virtuoze wijze hun scheppingsdrang kanaliseren: van eerste ideeën en probeersels in pen of olieverf bedoeld ter voorbereiding van geschilderde composities, tot modellen geboetseerd van terracotta of gips voor levensgrote beeldhouwwerken.

De presentatie heeft een thematische opzet en bekommert zich niet bijzonder om de chronologie, waardoor er onverwachte en aardige combinaties ontstaan. De schilder en magistrale tekenaar Antoine Watteau, bijvoorbeeld, tekende omstreeks 1714 in rood en zwart krijt een vrouw gekleed in een elegante jurk met een trendy hoedje, drie maal op hetzelfde blad. Twee keer staat ze ten voeten uit, op de rug gezien.

De tekening sluit daarmee mooi aan bij Jamer Ensors pastel Drie silhouetten uit circa 1880, met drie vrouwelijke rugfiguren, ook zij gekleed in lange jurken met hoeden. Waar Watteau vooral aandacht besteedde aan de lichteffecten op de draperieën, ging het Ensor blijkbaar eerder om de vluchtigheid van de donkere omtrekken. Toch blijft de definitie van de schets in deze tentoonstelling diffuus.

Hoewel in veel gevallen de aandacht uitgaat naar het vluchtige, ongedwongen aspect van de schets in twee of drie dimensies, dringt zich bij sommige werken toch de vraag op wat er schetsmatig aan is. De Belgische avant-gardekunstenaar Victor Servranckx schilderde in 1923 het abstract-futuristische doek Opus 47 : de verheerlijking van de machine. De potloodtekening op halve grootte die ernaast hangt, is nauwkeurig opgezet met liniaal en passer op ruitjespapier.

Meer dan een snel en trefzeker vastgelegde herinnering aan een moment lijkt deze tekening het resultaat van een langdurig, misschien moeizaam proces..