Twintig jaar dood, maar waarom spreekt niemand over de échte nalatenschap van Theo van Gogh?

Met joligheid en deemoed werd stilgestaan bij de moord op Theo van Gogh. Maar wat was nu zijn nalatenschap, vraagt Sjoerd de Jong zich af.

featured-image

Het ginnegappen was niet van de lucht, in de uitzending van Bar Laat die was gewijd aan cineast en columnist Theo van Gogh (1957-2004). Tafelheer Jeroen Pauw schonk zijn verzamelde gasten – vrienden, bekenden van Van Gogh en diens biograaf – voor de gelegenheid een glas fonkelende barolo, en gooide er ook maar even een eigen Anne Frank-grap in die hij ooit had gemaakt, met Van Gogh in de rol van foute boosdoener in de oorlog. Pauw had gevreesd zich er de woede van de man mee op de hals te halen – maar nee, ‘Theo’ belde dat hij er hartelijk om had moeten lachen.

Wat een leuke gekke vent was het toch. Het was de typische mix van jolijt en deemoed die je op televisie vaker tegenkomt als er herinneringen worden opgehaald aan Van Gogh, nu twintig jaar geleden op straat in Amsterdam afgeslacht door een islamitische terrorist. Hij was een man met twee gezichten: een ziekelijke treiteraar en provocateur, maar toch ook een echt mens en een attente ‘lieverd’.



Dus tuimelden de lollige anekdotes over tafel, afgeblust met verwondering over Van Goghs kwaadsappige kanten, want hij was natuurlijk ook een „patiënt”. Allemaal leuk. Alleen, geen moment werd de vraag gesteld wat dit roerige leven en zijn gewelddadige dood – die wereldnieuws werd – nu eigenlijk hebben betekend.

Voor de Nederlandse populaire cultuur, voor het journalistieke interview (Van Gogh was een begenadigd causeur-met-cactus), voor inhoud en toon van het publieke debat, voor opvattingen over de islam en de vrijheid van meningsuiting, hier en over de grens. Ook achterwege bleef een serieuze poging om Van Gogh te plaatsen in de traditie van Nederlandse scheldlyriek, ‘zieke’ cabareteske humor zoals die van Neerlands Hoop uit de vroege jaren zeventig en literair nihilisme, vooral dat van de door hem bewonderde W.F.

Hermans. Voor de goede orde: ik was geen vriend van de cactus-man, integendeel. Als ‘politiek correcte’ NRC -columnist diende ik bij tijd en wijle als een van zijn vele mikpunten van hoon en spot over de ‘weldenkende’ NRC -elite.

Eén keer meldde zich onder zijn blog de broer van een klasgenoot van me uit de jaren zeventig, die wist te melden dat ik in de schoolbankjes al een enorme linkse ellendeling was. De broer diende bij het Korps Mariniers, dus ik liet het er maar bij zitten. Intussen blijft het een vreemde gewaarwording, die montere oppervlakkigheid over Van Gogh.

Ook na het lezen van De bolle Gogh , zijn bejubelde biografie door Jaap Cohen. Een uitmuntend geschreven boek, barstensvol feiten – maar nauwelijks analyse of duiding. Aan het slot zit de biograaf kennelijk vooral met deze prangende vraag: had Theo het nu wél of niet met zijn moeder gedaan? Iets vergelijkbaars geldt voor de tv-documentaire De hunkering , die recent over Van Gogh is uitgezonden.

Knap gemaakt, heel veel Theo, maar weinig exegese of analyse. Dat past bij de psychologiserende benadering die in Nederland getapt is bij het overlijden van kleurrijke publieke personen, zeker op televisie. Ook oud-premier Dries van Agt (1931-2024) werd begin dit jaar op tv vooral herinnerd om zijn archaïsche taalgebruik (leuk!) en zijn racefiets – niet om wat zijn politieke loopbaan had betekend of wat zijn kabinetten nu eigenlijk hadden gepresteerd.

We hebben het liever over ‘de mens’. Behalve naar die moederbinding wordt er over Van Gogh dan vooral gevraagd wat er toch was ‘misgegaan’ in het hoofd van die begaafde, gevoelige maar ook zo botte en schofferende breteldrager. Waarom toch dat onophoudelijke plezier in kwetsen, die grollen over gaskamers en geitenneukers? Zou het antwoord niet vooral buiten zijn hoofd moeten worden gezocht? Theo van Gogh was een late, koppige nazaat van de jaren zestig, de hoogtijdagen van épater le bourgeois , lachen om de ‘boven ons gestelden’ en de spruitjes schillende koningin en, vooral, een afkeer van schijnheiligheid.

Heel Nederlands ook, het land waar grofheid geldt als deugd omdat het ten minste eerlijk is, aldus ooit schrijver Ian Buruma. Die cultus van ‘zieke humor’, provocatie en ‘transgressie’, gekweekt in de progressieve tegencultuur, is allang overgenomen door de gangmakers van alt-rechts, met in Nederland GeenStijl als voortrekker. Een monsterlijke variant ervan is te zien bij Trump, een pestkop en bullebak die net als Van Gogh een feilloos talent heeft om andermans zwakke plekken en handicaps te vinden en uit te baten.

Zij het dat de Amerikaanse bully het – soms ook verpletterende – empathische vermogen van Van Gogh volledig mist. Politicoloog Merijn Oudenampsen (niet aan tafel bij Pauw) plaatst Van Gogh in zijn boek De conservatieve revolte (2018) middenin de ‘neoconservatieve revolutie’ die zich in Nederland rond en na Pim Fortuyn voltrok. Al in de jaren negentig zat de ‘gezonde roker’ Van Gogh in de voorhoede van die kentering, op het snijpunt van libertijns links en anti-politiek-correct rechts.

Met één been in de modder van Woodstock, naast de anti-burgerlijke boomers waar hij een haat-liefde verhouding mee had, met het andere al stevig in de wereld van rechtse zuigers en treiteraars die de online wereld nu tot hun jachtterrein hebben gemaakt. Zijn obsessie met de Holocaust – als ‘heilig huisje’ van vermeende moraalridders – kwam nog vooral voort uit afkeer van wat hij zag als schijnheiligheid. In zijn tirades tegen geitenneukers klonk meer ernst door – en angst voor het einde van zijn wereld.

En twintig jaar later? Voor ‘religiekritiek’ – althans op de islam – kunnen we inmiddels terecht bij de grootste partij van het land, aan de macht in of uit de ijskast. Tegelijk klaagt rechts in politiek en media nog volop over woke beknotting van de vrijheid van meningsuiting. En ‘zieke grappen’? In Madison Square Garden was de evolutie van dat genre laatst op volle kracht te horen, over Puerto Rico als een drijvende berg afval.

Behoorlijk ziek, maar allesbehalve grappig. Theo van Gogh was een kind van zijn tijd, verstrooid tussen de achterhoede van de sixties en de voorhoede van hatelijk Twitter. Een man die het spel van nihilistische spot speelde, toen alles allengs menens werd.

De moord op hem was een maatschappelijke mijlpaal. Zijn nalatenschap. for better or worse , verdient meer dan beschroomd geknuffel.

.