Welke uitbundige zangeres ook de aandacht trekt, welke muzikale trend ook opgang doet, altijd is er ergens ter wereld één muzikant die zich met ijzeren vasthoudendheid toelegt op de vertaling van duistere emoties in klank. Eenzaamheid, kommer en existentiële angsten worden omgevormd tot liedjes, gezongen met kermende stem. Wars van nieuwe modes of technologie levert Robert Smith met zijn groep The Cure al ruim 45 jaar een omlijsting voor hartzeer.
Voor het Britse The Cure geldt hetzelfde als voor bijvoorbeeld Billie Eilish, ze zijn een houvast voor luisteraars die zich herkennen in hun persoonlijke onderwerpen. Fans kunnen zich gesteund voelen door de emotionele groeipijn die in hun liedjes doorklinkt. Ook bij de inmiddels 65-jarige Smith.
Smith drukt romantische gekweldheid uit in zijn teksten én zijn muziek. Hij zingt over eenzaamheid en doodsangst terwijl zijn stem wordt omstuwd door golven van gitaar, pulserende drums en synthesizer. Hij is als een drenkeling in een storm.
Sinds begin jaren tachtig lukt het The Cure om uit die wanhoop een glanzende carrière te smeden. Terwijl muzikale tijdgenoten als Wire, Magazine en The Specials uit elkaar vielen of in obscuriteit verdwenen, trad The Cure op in stadions in Mexico of Noord-Amerika voor soms 100.000 man publiek.
Zijn naar somberte neigende melancholie spreekt intussen ook een nieuw, jong publiek aan. Jonge muzikanten noemen de band als voorbeeld, zoals Phoebe Bridgers, Yungblud, Billie Eilish. Ondertussen volgt Robert Smith consequent zijn eigen koers, voor nieuwe trends heeft hij geen aandacht.
Zowel muzikaal als persoonlijk gedraagt hij zich als in de jaren tachtig. De muzikale bakens zijn nog altijd Pink Floyd en New Order, hij draagt nog steeds de uitgesmeerde lipstick en hetzelfde warrige zwarte haar als destijds en is nog immer getrouwd met jeugdliefde Mary. Uit principe heeft hij geen mobiele telefoon.
De fans hebben zestien jaar gewacht op nieuwe muziek van de band, komende vrijdag verschijnt het veertiende album, Songs of a Lost World – de titel wellicht een nostalgische verwijzing naar een wereld die voorbij is. Zal romantische wanhoop de sfeer bepalen? Of overheerst de popstijl die The Cure in het verleden nog wel eens hits opleverde, zoals de liedjes ‘Love Cats’ en ‘Caterpillar’? In een recent interview over de koers van het album onthulde Smith dat in de liedjes een ongekende hoeveelheid ‘doom and gloom’ verwerkt zit. Opgewekt zei hij: „It’s the doomiest thing we’ve ever done.
” En inderdaad, de acht nummers op het album vieren zonder uitzondering de melancholie. Het resultaat is deels looiig, deels elegant. Zo was de single ‘Alone’, die eind september verscheen, grandioos door de epische verbeelding van nostalgie, angst en desolate gevoelens.
Het repetitieve, steeds uitdijende muzikale vergezicht met de hunkerende zang en de ondersteuning door golvende gitaarklanken en bibberige synthesizers werden samen een houdgreep die de ellende die tekst en muziek uitdrukken, toch draaglijk maken. Vergankelijkheid en angst voor het verlies van dierbaren zijn prominente onderwerpen voor Smith. Het woord ‘end’ komt (nog) vaker voor dan op eerdere albums: als het einde van liedjes, van levens, van hoop.
In ‘Endsong’ vat hij zijn stemming samen als „ Wondering how I got so old / It’s all gone, nothing left of all I loved. ” In ‘Alone’ zingt hij: „ And here is to love/ to all the love, falling out of our lives/ hopes and dreams are gone. ” De aanleiding voor een aantal van de nummers was het overlijden, in de afgelopen periode, van zijn beide ouders en van zijn oudere broer Richard, die hem ooit gitaar leerde spelen en met wie Robert op zijn veertiende zijn eerste groep oprichtte, de Crawley Goat Band.
De dood van Richard is het thema van het liedje ‘I Can Never Say Goodbye’, een zes minuten durende lamento, waarin Smith een citaat uit Macbeth stamelt: „Something wicked this way comes/ to steal away my brother’s life. ” Niet dat Smith een directe aanleiding nodig heeft om over ‘gloom en doom’ te zingen, weet iedereen die zijn muzikale loopbaan heeft gevolgd. Na de twee eerste enigszins vrolijke albums, zwenkte de groep naar claustrofobische zielenpijn, eerst op Faith (1981) en Pornography (1982), daarna op Desintegration (1989) en Bloodflowers (2000), en ook op de vorige plaat, 4:13 Dream (2008).
Zijn voorkeur voor statige traagheid leidde tot het nieuwe, ruim tien minuten durende ‘Endsong’, met het tempo van een begrafenisstoet. Langzame veranderingen in de patronen leiden tot een uitgerekte klankeruptie. Een gierende gitaar buitelt over een honkytonk-piano in ‘Drone Nodrone’, het enige nummer met een levendig tempo.
Het vrolijke synthesizermelodietje dat er tussendoor krioelt, wordt uiteindelijk overweldigd door drumgeraas. Sommige liedjes hier zijn topzwaar. Zoals ‘Warsong’, niet alleen door de tekst maar ook door de neerwaarts drukkende melodie.
Maar al klinken de meeste muzikale onderdelen donker, toch lukt het Smith en zijn muzikanten om hun weefwerk transparant te houden. Elke bijdrage lijkt te worden omhuld door ruimte. Daardoor ontstaat een breed spectrum, een eigen universum met hier en daar een twinkeling in de duisternis – waardoor je je op de beste momenten omarmd voelt.
Hoe gekweld ook, Smith predikt geen negativiteit, hij predikt liefde. Hij legt zijn lot in handen van tederheid en affectie. In ‘And Nothing Is Forever’ smeekt hij: „ If you promise you will be with me in the end.
” En constateert in het ontroerende ‘A Fragile Thing’: „ Nothing you can do but sing, this love is a fragile thing. ” Hij is geen misantroop, in de teksten hoor je liefde, de snik in zijn stem ontstaat uit compassie. Zo kon hij de afgelopen decennia uitgroeien tot steunbeer voor zijn fans.
Want Smith is drenkeling en reddingsboei tegelijk..
Vermaak
The Cure levert, op het eerste nieuwe album in 16 jaar, weer een grandioze omlijsting van nostalgie, angst en desolate gevoelens
Het nieuwe album van The Cure, Songs of a Lost World, het eerste na zestien jaar, zit vol nostalgische verwijzingen naar een wereld die voorbij is. Naar eigen zeggen is dit ‘the doomiest thing’ dat ze ooit gemaakt hebben.