Stel je open voor Mallo’s trilogie, een radicaal netwerk van woorden, en de beloning is groot

Met een netwerk van woorden speelt de schrijver Agustín Fernández Mallo in zijn experimentele trilogie over de Spaanse Burgeroorlog met de grenzen tussen fictie en werkelijkheid.

featured-image

Aan het einde van het tweede boek van de Trilogie van de oorlog ontvangt de verteller, Kurt Montana, bericht van zijn overleden moeder. Haar woorden bereiken hem via de versnipperde fragmenten van een serie röntgenfoto’s die Kurt heeft gevonden in de kots van George Bush (senior) en die weer in elkaar gepuzzeld zijn door Kurts mysterieuze dubbelganger. ‘Kijk me aan, jongen’, zijn de eerste röntgenwoorden van zijn moeder.

Ze vertelt dat zijn vader en zij onmiddellijk na hun dood tot het hemelse paradijs zijn toegelaten, met de volgende boodschap: ‘Jullie hebben een van de grootste imbecielen gecreëerd die de mensheid heeft gezien, en dat geeft jullie recht op een plek in de hemel.’ Die imbeciel, dat is dus Kurt. Het zegt veel over de Trilogie van de oorlog dat je dit allemaal klakkeloos accepteert en vooral vreselijk benieuwd bent naar wat Kurts moeder hem allemaal nog meer te zeggen heeft, in de uitgebraakte röntgenfoto’s.



En dat terwijl het allemaal vrij conventioneel begint. In boek I van de trilogie is de verteller een naamloze schrijver van het soort dat we inmiddels goed kennen uit het populaire autofictiegenre, zo een die graag en in groot detail over zichzelf schrijft. Deze schrijver, die net als Agustín Fernández Mallo op Mallorca woont en uit La Coruña komt, wordt uitgenodigd voor een congres over digitale netwerken op San Simón, een klein, onbewoond Spaans rotseiland voor de kust van Galicië.

Het onderwerp van het congres en de discussies met de andere deelnemers laten hem eigenlijk koud. Liever zwerft hij over het eiland op onderzoek naar de sporen die nog over zijn uit de tijd dat San Simón dienst deed als interneringskamp voor antifascistische verzetsstrijders, in de periode tijdens en vlak na de Spaanse Burgeroorlog. Hij heeft een boek met foto’s uit die tijd, van gevangenen en hun bewaarders, probeert de precieze locaties op de foto’s terug te vinden en, als het lukt, maakt hij er een nieuwe foto van.

Deze foto’s zijn opgenomen in de roman – een van de vele manieren waarop Mallo speelt met de grenzen tussen fictie en werkelijkheid. Na afloop van het congres keert hij, stiekem, terug naar het verlaten eiland om zijn speurtocht voort te zetten. Hij begint in te zien dat de doden – in het geval van San Simón de gefusilleerde, gemartelde, uitgehongerde gevangenen – weliswaar niet meer bestaan maar toch alomtegenwoordig blijven: ‘Opeens voelde ik de aanwezigheid van tientallen lagen materiaal onder mijn voeten.

Ik wist dat zich daar honderden botten en tanden, honderden vorken en lepels, en kleren en foto’s en wapens, en nog veel meer voorwerpen moesten bevinden die ik nooit zou kunnen zien’. Dit wordt een terugkerend thema in de roman: de manier waarop de doden aanwezig zijn in het leven. Tijdens zijn tweede, illegale bezoek aan het eiland krijgt de schrijver een sms’je van een onbekend nummer: ‘Het is een vergissing om als onweerlegbaar aan te nemen wat je hebt waargenomen’, een regel van de Spaanse dichter Carlos Oroza.

Oroza is een van de vele geesten die door het boek waren en deze woorden keren vaak terug, op de meest onverwachte momenten – ze vormen ook het motto van de roman. Het is het grondvest waar Mallo’s boek op rust: als zien niet geloven is, hebben we geen enkele houvast meer in het leven, niks om op te kunnen vertrouwen. Kort na dit sms-bericht valt de schrijver flauw, verliest een jaar van zijn leven en duikt op in New York – niet de laatste keer dat zoiets gebeurt in de roman.

Vanaf dit moment wordt het boek steeds meer een surrealistische droomsequentie – in New York ontmoet de schrijver de geest van Salvador Dalí, die hem trakteert op lange monologen over de waarde van afval; hij raakt bevriend met een fotograaf uit Uruguay die vaak García Lorca ziet wandelen in Central Park; krijgt een relatie met een Amerikaanse kunstenares gespecialiseerd in oorlog, die foto’s van San Simón in een kunstwerk heeft verwerkt; ontmoet een Spaanse bakker die beweert ooit op San Simón gevangen gezeten te hebben en wiens koekjes in de vorm van een zwangere hond, bereid met afgekolfde moedermelk, zo populair zijn in New York dat mensen er uren voor in de rij staan. Ook dit geloof je meteen. De innerlijke logica van Mallo’s werk is zo sterk, zijn verbeelding zo grenzeloos, dat het hem lukt de lezer naar de meest onwaarschijnlijke plekken mee te nemen.

De zwangere hond is een terugkerend beeld, en ook de bakker van San Simón neemt een steeds belangrijkere positie in (later blijkt hij juist bewaker te zijn geweest in het strafkamp, weer een voorbeeld van de desoriëntatie van de geschiedenis). Ze maken deel uit van het uitgebreide en sierlijke web dat Mallo spint van herhaalde woorden, zinnen, gebeurtenissen, voorwerpen, personages en beelden die op de meest onverwachte momenten de kop opsteken. De drie delen van de trilogie lijken op het eerste gezicht eerder losstaande novelles.

In deel II treffen we Vietnamveteraan Kurt Montana, die beweert de vierde astronaut van de Apollo 11 te zijn. Omdat hij degene was die de camera vasthield staat hij op geen van de foto’s van de maanlanding. Deel III volgt een vrouw tijdens een wandeling langs de stranden van Normandië.

Ze mijmert over een verdwenen geliefde die erg veel lijkt op de verteller uit deel I. Waar dit aanvankelijk op zichzelf staande boeken lijken, worden ze dankzij Mallo’s web van herhalingen, van vooruitwijzingen en terugverwijzingen steeds dichter naar elkaar toe getrokken en met elkaar verbonden. Met zijn eerste, eveneens zeer experimentele roman, de Nocilla-trilogie , veroorzaakte Mallo in Spanje een sensatie.

In Nederland won dit boek de Europese Literatuurprijs, in Spanje kreeg het zoveel navolging onder schrijvers dat men daar nu spreekt van La Generación Nocilla (de Nocilla-generatie). De titel van het boek is een verwijzing naar de Spaanse variant van Nutella, maar ook naar een oude reclameslogan door de Spaanse punkband Siniestro Total verwerkt in het nummer ‘ Nocilla, ¡Qué Merendilla! ’ (‘Nocilla, wat een snack!’). Het is typisch voor de manier waarop Mallo schrijft: alles staat met elkaar in verband, een tussendoortje, een reclameslogan en een punknummer kunnen samen prima de titel van een literair werk vormen.

Waarom niet? Zijn manier van werken in de Nocilla-trilogie heeft hij in een interview in De Groene Amsterdammer beschreven als een complex netwerk zonder „stilistische rangorde”. Het resultaat, zoals veel recensenten hebben beschreven, voelt als zappen. (Mallo vindt dit geen belediging.

„Ik ben gek op televisie”, zegt hij.) De Trilogie van de oorlog heeft hij op een vergelijkbare manier geschreven, het idee van een netwerk is het organiserende principe van de roman. Hier geen duidelijk omlijnd plot, met netjes afgeronde subplots; hier geen hiërarchie van hoofdpersonen en bijfiguren; hier geen begin, midden en eind.

Alles gebeurt tegelijkertijd, op hetzelfde niveau, alles is even belangrijk – of onbelangrijk. Op deze manier rekt Mallo niet alleen de grenzen van de werkelijkheid steeds verder op, maar tornt hij ook aan die van de roman. In een interview uit 1961 pleitte Samuel Beckett voor een nieuwe kunstvorm, een vorm die de chaos van het leven accepteert en niet probeert te verhullen: ‘ To find a new form that accommodates the mess, that is the task of the artist now.

’ Je zou dit het postmoderne programma kunnen noemen. Waar modernisten, zoals James Joyce en Virginia Woolf, nog op zoek waren naar een verloren gegane orde achter de chaos (wat Woolf ‘ moments of being ’ noemde), geloofden de postmodernisten in geen enkele orde meer – denk aan de duistere spiegelwereld van Paul Austers New York Trilogy . Mallo zet nog een stap verder.

Hij accepteert de chaos niet alleen, hij viert de chaos, hij omarmt de chaos; hij kijkt niet voorzichtig over de rand van de afgrond, zoals postmoderne schrijvers dat doen, hij springt erin en zwemt er lachend in rond. Het resultaat is geen lichte kost – het moet je liggen, je moet er voor openstaan. Maar goed, dat geldt ook voor Fifty Shades of Grey .

En als het lukt om je open te stellen voor Mallo’s radicale netwerk van woorden is de beloning groot. ‘Ik geloof dat we überhaupt alleen boeken moeten lezen die ons bijten en steken’, schreef Kafka ooit aan een vriend, ‘een boek moet de bijl zijn voor de bevroren zee in onszelf.’ Met zijn Trilogie van de oorlog biedt Mallo u een bijl aan voor de bevroren zee binnenin u.

Ik raad u aan zijn bijl ter hand te nemen..