‘Schrijvers zijn veel liever en opener dan ik dacht’

Schrijver en scenarist Angelo Tijssens brengt deze week 'Het einde van de straat' uit. In Oostende presenteert hij zijn tweede roman.

featured-image

Vandaag zal ik zo’n vijf uur op de trein zitten. Vier volgens de app, maar we staan al even stil. Mijn neefje is bij ons blijven logeren en omdat we geen auto hebben, heb ik hem met de trein terug naar Blankenberge gebracht, naar die stad aan zee waar ik zelf opgroeide.

De weg terug is ideaal om te lezen, terwijl het landschap van mijn jeugd – ik nam elke dag de trein naar school in Brugge – voorbij glijdt. Ik begin zelfs te vermoeden dat dit dezelfde trein is als twintig jaar geleden. De man schuin tegenover mij zit hier allicht ook al van toen, zijn hoofd tegen het raam, zijn mond half open, zijn ene hand in zijn schoot, zijn andere om een sporttas geklemd.



Ik bedenk me dat ik ook nog moet inpakken, straks, wanneer ik terug in Antwerpen ben. Als we daar ooit geraken. We staan al twintig minuten stil, zonder enige reden.

Gelukkig heb ik een boek bij. Ik lees Prophet Song van Paul Lynch, even magnetisch als donker. „The end of the world is always a local event”, schrijft hij.

Ik kijk door het raam en zie twee kinderen naar onze trein zwaaien. Voor het derde jaar op rij begint Theater aan Zee met het uitpakken van te veel kleren. Mijn man en ik leggen onze voorraad voor tien dagen in een kast (al kan hij, met alles wat hij meezeult, drie weken blijven of drie keer per dag iets anders aantrekken).

Daarnet zijn we naar de supermarkt geweest, dus de koelkast is gevuld, de bedden opgemaakt, de toiletzak staat in de badkamer. Ik heb hier erg naar uitgekeken. Straks arriveren de laatste vrienden.

We kennen elkaar al lang, we zijn peters en meters van elkaars kinderen, getuigen op elkaars huwelijk en van elkaars leven en nu, anderhalve week lang, bewoners van hetzelfde huis. Morgen stel ik mijn tweede roman voor bij Corman, de betere boekhandel in Oostende. Ik moet nog tapenade maken, dat had ik beloofd.

In mijn boek, dat trouwens Het einde van de straat heet, maakt de ik-persoon tapenade om zich een houding te geven. Dus ik dacht: ik maak tapenade voor elke boekvoorstelling [in het Nederlands: ‘boekpresentatie’]. Er zijn er drie in totaal.

Ik heb de verhoudingen thuis al wat scherp gezet, maar nu moet ’t voor honderd man. (Voor NRC overstélpt wordt met vragen: heel klassiek: olijven, citroen, peterselie, olijfolie, kappertjes en een béétje chili). Ik was veel te vroeg op.

De zomer lijkt begonnen, na maanden regen en grijze luchten. De meeuwen kondigen de zon al aan, ze krijsen de straat bijeen en mij wakker. Vandaag is de boekvoorstelling, op zo’n 250 meter van hier.

Ik moet nog verse peterselie onder de tapenade mengen, mijn hemd strijken en Rilke, de meter van mijn petekinderen, beloofde om mijn nagels nog te lakken. Ik heb een nieuwe vulling voor mijn pen, om te signeren. (Vergeten te vermelden: een halve bussel waterkers in de tapenade, voor een diepe, aardse smaak.

) De kelder zat vol, Johannes Wirix-Speetjens stelde de juiste vragen en mijn uitgever stak de loftrompet af. Ik signeerde een stapel boeken en ’s avonds speel ik met mijn petekind dat, toeval bestaat niet, Roman heet. Hij wil weten of ik een verhaaltje heb voorgelezen.

Ik beaam en snij een abrikoos in stukjes. Opnieuw met de trein van de zee naar Brugge, een afstand die ik vroeger dagelijks aflegde. Ik ben wat te vroeg voor de repetitie in het concertgebouw, dus ik wandel nog wat door het Minnewaterpark, het park waar ik als scholier voor of na school las en at en dronk en rookte en huilde.

Soms allemaal tegelijk. Straks ga ik samen met gambist Liam Byrne en kunstenaar Tine Guns repeteren voor een programma rond De Randen , mijn debuutroman. We doen dat in het kader van het MA Festival.

Het is bizar, om hier nu op een bank in het park te zitten typen en teksten na te lezen over herinneringen, terwijl het voelt alsof ik er middenin zit – het eeuwenoude park is nog niets veranderd, maar ik wel. Ik ben grijzer en ouder, breder ook. Maar ook zachter zowel op de heupen als in mijn hoofd.

Er hoeft niet altijd en overal een omwalling rond. (Er zijn toeristen die foto’s nemen van bomen en dat vind ik prachtig. In een stad waar de architectuur uit de negentiende eeuw zich vermomt in zestiende-eeuwse, kan je maar beter de bomen geloven.

) De regen valt met bakken uit de lucht, de zomerse hitte plakt in de backstage van het MA Festival. Liam legt me uit dat dit weer in het Duits schwül heet – zwoel, vertaal ik. Zonder de Umlaut is het weer gay.

We vinden dat heel erg grappig. We zijn wat nerveus voor ons optreden vanavond. Veel voorstellingen gezien vandaag.

Ik lijk nog de hele dag wat in de roes van gisteravond te hangen. Ik koop een petje waarop ‘kaal en broos’ staat, merch van een voorstelling die Het Ego heet en die iedereen zou moeten zien. Ik eet een ijsje en hoor iemand in ronkend Frans zeggen: „Je had beloofd dat hier geen marginalen zouden zijn maar het loopt hier vol.

” Ik lach wanneer ik de zin herhaal voor mijn man en denk meteen aan Paul Lynch en de trage trein. De reacties op het boek beginnen binnen te lopen, terwijl we over de dijk slenteren. Nikki Dekker, voor wie ik sinds onze tournee met Saint Amour een boontje heb [in het Nederlands: ‘een zwak hebben voor’], geeft ’t vijf sterren op Goodreads en ik begin net niet te huppelen.

Ik dacht altijd dat schrijvers in een hoekje van een café wat zaten te monkelen, rokend en drinkend en ongelukkig, maar sinds het verschijnen van mijn debuut twee jaar geleden, merk ik dat de generatie schrijvers waar ik toe behoor communicatief, open en lief is, alsof we allemaal samen aan een groot, nieuw verhaal schrijven. Ik wil nog een ijsje, maar eerst een wasje doen, de schone T-shirts zijn op..