Robert Gesink zag ongenadig af, maar ging steeds meer van fietsen houden

Marijn de Vries

featured-image

Ze noemen hem een condor. Maar hij is net zo min een condor als Varsseveld het Andesgebergte is. Als hij een dier moet zijn, is hij een hond – zo dacht ik lang.

Zo’n hele trouwe hond. Een labrador, misschien. Dat moet wel, als je je hele carrière bij dezelfde wielerploeg blijft rijden.



Waar zie je dat nog? Volgens mij nergens. Achttien jaar koerste Robert Gesink voor wat ooit begon als Rabobank en nu Visma - Lease a bike is. De enige echt stabiele factor in de ploeg is hij.

En nu fietst hij zijn laatste rondje, in Spanje. Een hond is hij, als je er beter over nadenkt, ook niet. Het heeft even geduurd voor het tot me doordrong, maar inmiddels weet ik zeker: Robert Gesink is een kat.

Dat kan niet anders. Want welk mens (of welke hond) heeft in één leven (van 37 jaar nog maar) zoveel meegemaakt als hij? Niemand. Ooit gebombardeerd tot het grote klassementstalent, de nieuwe Nederlandse winnaar van de Tour de France, vindt hij zichzelf nu ook wel een wat vervelend ventje toen.

Veel te jong een dik contract. De druk, de verwachtingen, van de buitenwereld en van hemzelf. Alleen maar oog voor zijn eigen prestaties, en voor zichzelf.

Vaak narrig voor de camera als het niet lukte. Maar wist hij veel, in dat eerste leven. Wist hij veel wat hem nog te wachten stond.

Hoeveel lichamelijk malheur heeft Robert in die achttien jaar eigenlijk gehad? Hartritmestoornissen, operatie, revalidatie. En meer breuken dan een mensenlichaam botten heeft (dat zijn er 206, een kat heeft er 282): been, pols, bekken, sleutelbeen, bekken, ellepijp, ribben, hand, wervelkolom, sleutelbeen. Wie pakt de fiets weer op bij de zoveelste tegenslag? Geen mens toch.

Die zit uiteindelijk, moedeloos en verslagen, bij de pakken neer. Een kat daarentegen, een leventje verspeeld onder al die röntgenapperaten, begint gewoon opnieuw. Maar wat me misschien nog wel het meest treft, en wat de menselijkheid ver te boven gaat, is wat Gesink persoonlijk heeft moeten meemaken, tussen alle breuken en andere fysieke tegenslagen door.

Zijn vader verloren toen hij nog maar 24 was. Een zieke vrouw, een kind in het ziekenhuis. Hij bleef koersen, en met het verstrijken van de jaren ging je steeds meer zien: dit is een man met zoveel passie voor de fiets.

Het viel me pas echt op toen hij foto’s ging posten van zijn trainingsritten. Die zijn prachtig. Wat een liefde voor natuurschoon spat daar vanaf.

Alleen iemand die zo van fietsen houdt, vindt het niet erg dat hij van klassementsrenner verandert in rittenkaper, en uiteindelijk in knecht die vooral op kop rijdt voor de ploeg. Het heeft iets voyeuristisch om iemands hele leven te volgen, om mee te kijken met hoe iemand zich ontwikkelt van jochie tot man, omdat hij toevallig wielrenner is. Ik ben trots op mijn vierde plek in de Tour van 2010, op mijn etappezege in de Vuelta en mijn overwinningen in Quebec en Montréal, zegt hij zelf over zijn carrière.

Het is bijna tijd om spinnend in een mandje terug te blikken, en ik hoop dat Robert Gesink dan het meest trots is op wie hij – tegen wil dank, en altijd voor het oog van de camera – geworden is als mens..