‘People watching’ belooft: Sam Fender gaat de zaterdag van Rock Werchter met brille afsluiten

Vier jaar moesten we wachten op Sam Fenders derde plaat. People watching is er nu, en bevestigt hem als chroniqueur van de Britse working class. Dat wordt uitkijken naar de zaterdag van Rock Werchter.

featured-image

Vier jaar moesten we wachten op Sam Fenders derde plaat. People watching is er nu, en bevestigt hem als chroniqueur van de Britse working class. Dat wordt uitkijken naar de zaterdag van Rock Werchter.

Op 19 maart stelt Sam Fender zijn derde album People watching voor in Vorst Nationaal. Dat is radicaal uitverkocht, maar er is een haalbare herkansing op Rock Werchter, waar hij op zaterdag 5 juli het hoofdpodium afsluit. Van 8.



000 toeschouwers in een zaal naar vele tienduizenden in een wei: het blijft een opmerkelijke sprong. Toch is het een vrij veilige gok dat Fender die sprong tot een goed einde zal brengen. Niet alleen omdat zijn optredens meer dan bevlogen zijn, wat iedereen kan getuigen die hem in 2023 veel vroeger op de dag tekeer zag gaan op hetzelfde podium van Rock Werchter.

Maar vooral omdat het langverwachte People watching niet teleurstelt: integendeel. Fender doet niets nieuws, en beweert dat ook niet. In elk interview betuigt hij wel zijn respect voor iemand uit het Grote Boek der Groten – dat kan Jeff Buckley zijn, of Otis Redding, of heel vaak: Bruce Springsteen.

Fenders vorige album, Seventeen going under (2021), katapulteerde hem finaal van ‘interessante jonge gast’ tot de ‘Britse Bruce’. Dat legde zoveel druk en verwachting op hem en de band dat hij in de herfst van 2022 een deel van zijn Amerikaanse tournee annuleerde om zichzelf wat rust en recuperatie te gunnen. Maar wat hij doet, potige rock brengen die je zó kunt meebrullen, doet hij wel bijzonder goed en intelligent, met teksten die hart en hersens aan het werk zetten.

Titeltrack ‘People watching’ knalt al sinds november geregeld uit de radio, en nog steeds draaien we die dan een tikje luider. De plaat klinkt bijzonder goed. Fender staat als producer vermeld, samen met gitarist Dean Thompson en toetsenist-gitarist Joe Atkinson.

Sam Fender is immers ook een band: hij en Thompson spelen al samen sinds ze twaalf waren, Atkinson kwam erbij in het laatste middelbaar. Maar de naam die het meest opvalt onder de producers, is die van Adam Granduciel van The War on Drugs, nog iemand met wie Fender vaak wordt vergeleken. Kon Granduciel Fenders gitaren nog een tikje epischer laten klinken? Hij kon.

Fender heeft een voorkeur voor de rinkelende klank van de Fender Jazzmaster-gitaar, maar op People watching klinken de gitaren soms als sirenes – als ze na vier minuten beginnen te huilen in ‘Crumbling empire’, bijvoorbeeld. De mooie saxofoons van Johnny Davis in ‘People watching’ en ‘Rein me in’ zullen weer vergelijkingen met de E Street Band oproepen, maar die hamerende piano in ‘Rein me in’ deed ons eerder denken The Waterboys, die boegbeelden van de Ierse rock in de jaren 80. Dat komt ook door Fenders stem, een krachtige tenor met een Keltische snik.

‘Chin up’ had trouwens ook een Ierse folksong kunnen zijn, maar dan op steroïden. Het nummer eindigt met prachtige, bedachtzame strijkers. People watching serveert nog wel een paar nummers die niet meteen classic rock of americana zijn.

In het wanhopige ‘TV Dinner’ doemen donderende drums op uit wolken dreigende synths. ‘Remember my name’ drijft op een brassband die ons doet denken aan ‘Everything is borrowed’ van The Streets; het veroorzaakt in elk geval een gelijkaardige krop in de keel. Fenders teksten staan op hetzelfde hoge niveau als zijn muziek.

Hij kan een zin zingen als “the proverbial straw that broke the camel’s back” en toch nog rocken (in ‘A little bit closer’). Hij laat ‘bliss’ rijmen op ‘tinnitus’ in ‘Rein me in’. Maar bovenal, en dat is een opvallender vergelijking met Springsteen: hij zingt niet over de tol van de roem, maar over de plek waar hij vandaan komt.

En er lopen mensen van vlees en bloed door zijn songs. Wat die plek betreft: op de hoes van de single ‘People watching’ staat een zwart-witfoto van een jongetje met een vogel op de hand. Het had een hoes van The Smiths kunnen zijn, of een foto uit de film Kes van Ken Loach – een band uit Manchester en een film over Yorkshire, allebei symbolen voor het noorden van Engeland.

Fender is een Geordie, iemand die geboren is in Newcastle of toch in de rook ervan; in zijn geval het rebelse kuststadje North Shields, dat zich nooit liet naaien door grote broer Newcastle. Die rebelse spirit zet weinig zoden aan de dijk als je zo ver van Londen ligt dat opeenvolgende regeringen, Conservative of Labour, vergeten dat je bestaat. De streek is een kerkhof van vergane industrieën.

Armoede, werkloosheid en druggebruik zijn bij de weinige zaken die er wél floreren. Fender en zijn moeder zakten, toen zij fibromyalgie kreeg en haar baan als verpleegster moest opgeven, ver onder de armoedegrens. Elke songschrijver heeft zo zijn woorden die altijd terugkeren.

Bij Fender zijn dat ‘gone’ en ‘lost’. In ‘Nostalgia’s lie’ komen ze samen: “There’s pain and desperate yearning, for all my friends who are gone; For all I’ve gained, there’s something lost” ; meer dan eens drukt hij zijn ongemak uit dat hij door zijn succes niet helemaal meer bij die vrienden hoort. De mensen over wie hij zingt, spreken je toe.

Of het nu zijn vader is, die werkte voor de elektriciteitsmaatschappij tot die geprivatiseerd werd en de kwaliteit minder belangrijk werd, of zijn stiefvader die na zijn militaire dienst in het buitenland opeens dakloos was. Of de lieve, nieuwsgierige jongen uit ‘Little bit closer’ “trying to pray the gay away”: hij weet niet of hij wel gelooft, maar áls de dag des oordeels komt, vreest hij, “I’ll burn with everybody that I know”. Of het is Amy Winehouse in ‘TV dinner’: “The darkest days, are yet to sing, like Winehouse” .

Het is allemaal erg oprecht: aan ironie doet Fender niet, en dat is een opluchting, nu de working class in Britse rock al jaren is herleid tot ongevaarlijke en niet erg snuggere karikaturen. Als het over albums gaat, wordt altijd gesproken over de ‘moeilijke tweede’ plaat, maar het is de derde plaat die bevestigt of je kunt groeien en toch je eigenheid behouden. Dat lukt Fender allebei op People watching .

En hij is de beste Sam Fender die Bruce Springsteen nooit was..