Onder Trump slaat Amerika de weg naar het neocorporatisme in

De herverkiezing van Donald Trump is door beleggers enthousiast onthaald. Achter de schermen werkt de regering aan een monster- verbond tussen arbeid en kapitaal. Gaat Amerika China achterna?

featured-image

Dinsdag 5 november 2024, om half acht ’s avonds plaatselijke tijd aan de Amerikaanse oostkust, gebeurde er iets opmerkelijks. Lang voordat de eerste voorlopige resultaten van de presidentsverkiezingen binnen druppelden, en terwijl de stemkantoren aan de westkust nog open waren, begon de koers van de Amerikaanse dollar aan een forse en abrupte stijging. En in luttele tijd ging de koers ten opzichte van de euro 2 procent omhoog.

Zo’n ruk is hoogst zeldzaam. De sterkere dollar was van tevoren in verband gebracht met een zege voor de presidentskandidaat Donald Trump. De markt leek die uitkomst, ver voor de tellingen en beter dan de exitpolls, al te weten.



Ook een andere ‘Trump trade ’, stijgende rentes op staatsleningen, werd kort na de dollarstijging ingezet. Terwijl een sterkere dollar en een stijgende rente in theorie niet al te best zijn voor aandelen, maakten ook de Amerikaanse beurzen een reuzensprong toen zij woensdag eenmaal konden reageren op de uitslag. Nieuwe koersrecords waren het resultaat.

Zo begroette het hyperkapitalisme van de financiële markten de nieuwe president. Dat Trump openlijk zinspeelt op een autocratisch regime onder zijn leiding leek Wall Street niet te deren. Dat gold aannemelijk ook voor de meerderheid van laagopgeleiden die op hem stemde, en de 55 procent van de mannen van Latijns-Amerikaanse afkomst, die volgens peilingbedrijf Edison vaak in de working class te vinden zijn.

Sowieso was voor twee derde van alle stemmers de toestand van de Amerikaanse economie het belangrijkste onderwerp van de verkiezingen. En een schild tegen de buitenlandse concurrentie, dat Trump belooft in de vorm van hoge tariefmuren voor import, blijkt een aantrekkelijke oplossing. Die eensgezindheid tussen Wall Street en werkers, tussen kapitaal en arbeid, is opmerkelijk.

En zegt iets over de toekomst van de Verenigde Staten. Als er één issue was waarover Republikeinen en Democraten het in de verkiezingen eens waren, dan is het de dreiging die uitgaat van de opkomst van China. De voornaamste klacht: dat land beschermt zijn eigen bedrijven tegen buitenlandse concurrentie, en subsidieert ze om goedkoop naar andere landen te exporteren.

De werkelijkheid is veel subtieler en gelaagder. Het gaat hier niet om alle sectoren, niet overal wordt zomaar steun gegeven. En bovendien het Westen, waaronder de VS zelf, doet vaak niet anders.

Zo vrij is de wereldhandel nu ook weer niet. Onder de vrees voor China liggen twee andere argumenten. Het eerste is de hang naar zelfvoorziening.

In een wereldeconomie waar de machtsverhoudingen veranderen in Amerikaans nadeel ontstaat als vanzelf de wens om voor strategische goederen en vooral grondstoffen (bijvoorbeeld lithium voor batterijen en staal) niet langer afhankelijk te zijn van het buitenland. Met name het terughalen van industriële productie, dan vooral van hoogwaardige goederen als chips, heeft prioriteit. Dat vergt een beleid, van opleiding en training van personeel tot verschaffing van kapitaal en subsidies, dat de VS lange tijd niet nodig dachten te hebben.

Handen ineen, kortom, tegen de buitenlandse dreiging. En omhoog met die tariefmuren. Er is nog een argument.

Na de val van de communistische Sovjet-Unie was er begin jaren negentig de overtuiging dat er slechts één economisch en maatschappelijk systeem levensvatbaar was: het democratisch kapitalisme. Met de VS als voorbeeld: de shining city on the hill , waar de rest van de wereld een voorbeeld aan nam, of moest nemen. Het bestaan van een kapitalistische dictatuur was in deze wereldvisie eigenlijk onmogelijk, hoewel het autocratische Singapore een succesvol voorbeeld was van hoe zo’n systeem langdurig levensvatbaar en zelfs succesvol kon zijn.

Het huidige China is op de Singaporese leest geschoeid: een partijdictatuur in een kapitalistisch systeem. Hoewel de jongste economische strubbelingen in China reëel zijn, houdt het land het prima vol, en maakten miljoenen Chinezen kennis met de moderne welvaart. Lang is gedacht dat China uiteindelijk zou veranderen naar een meer democratisch model.

Maar het tegendeel lijkt nu te gebeuren. Met de verkiezing van Trump is er plots een Amerikaans pad denkbaar naar een meer autocratische vorm van kapitalisme. Het land kan, kortom, langzaam veranderen in de dreiging waartegen het zich teweerstelt.

Maar zijn daar de contouren al van waar te nemen? En hoe zou een op Chinese leest geschoeid Amerika eruit zien? Trump schetste in zijn campagne een beeld van een Amerika dat onder vuur ligt en zich moet verdedigen tegen een economische bedreiging van buitenaf. Zoals in tijden van daadwerkelijke oorlog ligt het dan voor de hand dat arbeid en kapitaal hun geschillen vergeten en de handen ineenslaan onder regie van de staat. Dat gebeurde in de geschiedenis wel vaker.

De VS hielden er in de jaren vijftig het ‘militair-industriële complex’ aan over, een machtsstructuur waar president Eisenhower zich pas aan het einde van zijn tweede termijn (1960) over beklaagde. Maar ook in Nederland kan de wederopbouw van na de oorlog worden gezien als een periode waarin de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal (bonden en bedrijven) even terzijde werd geschoven met de door de staat geleide loonpolitiek van matiging – alles voor het hogere doel. Hoe zou een Amerikaanse ‘handelsoorlogseconomie’, vooral gericht tegen China, eruit zien? Zelfvoorziening is hier het sleutelwoord, waarbij de afhankelijkheid van het buitenland wordt verminderd door alle existentiële productie binnen de landsgrenzen te doen.

Van chips tot energie. Hoge tariefmuren voor import schermen werknemers en bedrijven intussen af van de buitenwereld. Daar is een overkoepelende strategie voor nodig die zowel de factor arbeid als kapitaal temt: een soort neocorporatisme, waarin arbeid en kapitaal zich meer ten dienste van de staat stellen.

En daar gunsten voor terug krijgen. Er is niet veel fantasie nodig om daar de contouren van te zien ontstaan. Wie naar de Trump-regering kijkt, ziet al snel de overeenkomsten.

Trump, zelf zakenman, omringt zich graag met andere zakenlieden. In de Financial Times werd voorafgaand aan de verkiezingen al vastgesteld dat het bedrijfsleven liever Trump dan Harris in het Witte Huis zag, omdat Trump makkelijker te beïnvloeden is. Lastenverlichting, deregulering, de wensenlijst van Big Business is eindeloos en Trump staat ervoor open.

Zie ook de reacties op Wall Street op zijn herverkiezing. Maar andersom is de transactionele Trump er een meester in om zijn eigen positie maximaal uit te buiten. Quid pro quo : voor wat, hoort wat.

Hij heeft het oor van het bedrijfsleven, maar eist daar ook wat voor terug. De werkgeverskant van een nieuwe vorm van corporatisme is dus betrekkelijk simpel te voorzien. Ingewikkelder lijkt het te worden voor de werknemerskant.

Trump mag dan weliswaar veel kiezers aan zich hebben weten te binden met beloftes over lagere kosten voor levensonderhoud, hij heeft de tientallen miljoenen stemmers niet aan een touwtje. Daar komt Trumps beoogde vicepresident J.D.

Vance echter om de hoek. Vance is beïnvloed door de libertaire techmiljardair Peter Thiel en hij toonde zich al ruim voor de verkiezingen, toen hij nog lang geen veep (vicepresident) was, een strategisch denker langs corporatistische lijnen. In een profiel dat website Politico in maart publiceerde over Vance legde hij uit hoe hij vanuit de Republikeinse partij de greep op de arbeiders wilde terugkrijgen.

Hij wil af van arbeidsovereenkomsten op bedrijfsniveau, die nu in de VS gangbaar zijn, en toe naar het meer Europese model van sectorale onderhandelingen. Collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) dus die hele industrieën bestrijken. Zo versterkt Vance de onderhandelingspositie van de bonden tegenover de bedrijven.

En geheel langs de lijn van Trumps transactionalisme kan de regering daarna iets terugeisen. In de woorden van Vance: „Ik denk dat het dom is om veel macht over te dragen aan een vakbondsleiding die agressief anti-Republikeins is.” Per saldo worden zo de werkgevers en de werknemers vooruitgeschoven posten om het beleid van de regering-Trump uit te voeren.

Via gerichte douceurtjes, dan weer voor de een, dan weer voor de ander, ontstaat een afhankelijkheid die de macht van Trump c.s. alleen maar vergroot.

Electoraal gezien is het waarschijnlijk een meesterzet: Big Business en Joe the Plumber die beide schatplichtig zijn aan de regering. Waar China vanuit een communistisch systeem het neoliberalisme wist in te kapselen tot een autoritair kapitalisme, bewandelt Trump dus precies de tegenovergestelde route. Vanuit het kapitalisme op democratische weg naar een autoritair leiderschap met vergaande macht over de economische ordening.

Het resultaat laat zich uittekenen: de komende jaren zetten Trump en Vance maximaal in op het aan zich binden van zoveel mogelijk groeperingen. Botsende belangen tussen bijvoorbeeld werkgevers en werknemers zullen met gerichte lastenverlichtingen moeten worden afgedekt, maar die prijs is Trump bereid te betalen, zo liet hij al in zijn eerste termijn zien. Als het autoritair corporatisme ook daadwerkelijk op democratische weg vaste voet aan de grond krijgt in de VS, zijn de gevolgen langjarig en uiterst somber.

En wint het autocratisch kapitalisme in een groeiend deel van de wereld terrein..