Nederland moet in 2025 koploper zijn in proefdiervrij onderzoek. Dat was de ambitie die het kabinet-Rutte II uitsprak in 2017. Maar een stevige daling van het aantal dierproeven kwam er tot nu toe niet.
In Nederland worden dierproeven gedaan op levende, gewervelde dieren, waaronder muizen, ratten, konijnen, varkens, vissen en apen (niet-menselijke primaten). Dat gebeurt binnen de strenge eisen van de Wet op de dierproeven. Er zijn 78 bedrijven en instellingen in Nederland die een vergunning hebben om dierproeven te doen of proefdieren te fokken.
Dat zijn bijvoorbeeld universiteiten, universitaire ziekenhuizen, onderzoeksinstellingen en farmaceutische bedrijven. Op 12 december is in de Tweede Kamer een commissiedebat over proefdiergebruik en de transitie naar proefdiervrije innovatie. Hoe staat het ervoor? Vijf vragen over dierproeven.
Volgens de Wet op de dierproeven is een dierproef „elk [...
] gebruik van een dier voor experimentele [...
] wetenschappelijke [...
] of onderwijskundige doeleinden”. Het dier moet daarbij ten minste evenveel pijn, angst, lijden of blijvende schade ervaren als bij het inbrengen van een naald. „Bij een fysieke ingreep is dit meestal makkelijk te beoordelen”, zegt Wim de Leeuw, diergeneeskundige en vicevoorzitter van het Nationaal Comité advies Dierproeven.
Maar er vindt bijvoorbeeld ook onderzoek plaats waarbij dieren in het wild kort gevangen en weer vrijgelaten worden. Dat telt op zichzelf niet als dierproef, zegt De Leeuw. Tenzij er daarbij ook nog onderzoek plaatsvindt waarbij de drempel van ongerief (pijn, angst, lijden) wel wordt overschreden.
Sinds vorig jaar telt ook het opzetten en in stand houden van nieuwe lijnen met genetisch gemodificeerde dieren in principe als dierproef – tenzij wordt aangetoond dat de dieren daarbij geen ongerief ervaren. Wat bijvoorbeeld niet telt als dierproef is het meten van de uitstoot van (broeikas)gassen in veestallen. Of het aanleggen van een verband, in het onderwijs.
Overigens kan één proefdier in meerdere proeven meedoen, dan telt dat als meerdere dierproeven. Daarnaast zijn er ook veel proefdieren die nooit aan een proef meedoen, maar bijvoorbeeld worden gebruikt voor de fok. Het grootste aantal dierproeven in Nederland wordt gedaan vanwege wettelijk vereiste tests naar veiligheid en toxiciteit (32,5 procent), bijvoorbeeld van bestrijdingsmiddelen, kleurstoffen, smaakversterkers en conserveermiddelen (E-nummers).
Een tweede grote groep vormen proefdieren voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek (27,9 procent). In Nederland worden dierproeven sinds 1978 geregistreerd. Het ging toen om 1.
572.534 proeven met dieren. Dat aantal is daarna gestaag gedaald.
Maar de laatste tien jaar schommelt het totale aantal geregistreerde dierproeven tussen de 500.000 en 400.000 (dit is inclusief dieren die zonder voorafgaande handeling zijn gedood).
„De aanvankelijke afname komt door een combinatie van factoren”, zegt De Leeuw, „onder andere stringent beleid”. De Wet op de dierproeven (de eerste versie werd in 1977 van kracht) verplicht een ‘nee, tenzij-beleid’: geen dierproef, tenzij het niet anders kan. En áls een proef nodig is, dan met zo weinig mogelijk dieren, en met zo min mogelijk ongerief.
Dit is de aanpak volgens de later in de wet geformuleerde drie V’s – vervangen, verminderen, verfijnen. De afname heeft soms ook een pragmatische reden, zegt De Leeuw, „want dierproeven zijn vaak duur”. Daarnaast heeft het verbod op dierproeven voor cosmetica ook aan de afname bijgedragen.
Dat verbod geldt in Nederland sinds 1997 , en sinds 2004 in heel Europa. Sinds 2009 zijn ook dierproeven voor ingrediënten die in cosmetica worden verwerkt in Europa verboden. „Maar”, zegt De Leeuw, „in cosmetica kunnen ingrediënten zitten die ook in andere consumentenproducten zitten, en die dus tóch getest moeten worden vanwege eisen van andere wetgeving.
” Enerzijds neemt het aantal proefdieren voor biomedisch onderzoek, zoals muizen of fretten, gestaag af. Maar op andere vlakken is juist een toename. „Dat komt door een combinatie van factoren”, zegt directeur Debby Weijers van de Stichting Proefdiervrij.
Zo is de Europese regelgeving voor het op de markt brengen van chemische stoffen strenger geworden. „Dat heeft tot meer dierproeven geleid”, zegt Weijers. Maar belangrijker is volgens zowel Weijers als De Leeuw de trage erkenning van alternatieven.
Als voorbeeld noemt De Leeuw de oog-irritatietest. Daarbij hoeft de eventuele schadelijkheid van een stof niet meer getest te worden op het oog van een levend dier, bijvoorbeeld een konijn. Als alternatief kunnen de ogen van geslachte kippen gebruikt worden.
„Het heeft dertig jaar geduurd voordat dit alternatief is goedgekeurd.” De kern zit voor Weijers bij „de gewoonte” waarmee dierproeven gedaan worden. Instanties die onderzoeksubsidies geven, vragen nog te vaak om dierproeven.
Bij de review van wetenschappelijke artikelen komt diezelfde vraag. En autoriteiten zoals het Europees Agentschap voor chemische stoffen eisen weliswaar geen dierproef als er een goedgekeurd alternatief is, maar het proces van goedkeuren duurt zó lang, dat er in de praktijk nog altijd om een dierproef gevraagd wordt. Die eisen zijn er om te testen of zulke stoffen giftig zijn en of ze, in het geval van kandidaat-geneesmiddelen, veilig aan menselijke proefpersonen kunnen worden toegediend.
En of er een gunstig effect te verwachten is van de middelen. Maar de proeven bieden volgens Weijers „een vals vertrouwen”. Want 90 procent van de medicijnen die in een proefdier een gunstig effect laten zien, valt in de mens alsnog af, becijferde de Amerikaanse anesthesioloog Gail Van Norman in een wetenschappelijk opinieartikel.
Aan de andere kant is er volgens Weijers „onterecht weinig vertrouwen” in alternatieven. „Terwijl die er de afgelopen tien jaar zoveel zijn gekomen.” Er is volgens haar een systeemverandering nodig.
Het Nationaal Comité advies Dierproevenbeleid heeft al in 2016 opgeroepen tot een paradigmawisseling. „De samenleving is ook steeds kritischer op dierproeven”, zegt De Leeuw. Het heeft volgens hem te maken met de veranderende kijk op dieren, op wat ze voelen en denken, op de relatie die wij mensen hebben met de natuur, op duurzaamheid.
Zo leverde een burgerinitiatief voor een proefdiervrij Europa vorig jaar 1,2 miljoen handtekeningen op. De Europese Commissie werkt nu een plan uit voor zo’n proefdiervrij Europa. Voor het testen van de veiligheid of toxiciteit van chemicaliën en medicijnen komen steeds meer alternatieven, zegt Merel Ritskes-Hoitinga, hoogleraar evidence-based transitie proefdiervrije innovaties aan de Universiteit Utrecht.
Ze noemt in het laboratorium gekweekte cellen en mini-orgaantjes (organoïden), organen-op-een-chip en computermodellen. „In Utrecht werken we bijvoorbeeld aan een computermodel van de complete mens om medicijnen en chemicaliën te testen.” Daarnaast, zegt ze, komt in de toxicologie „een andere manier van kijken” op.
Bij het beoordelen van een nieuwe stof wordt eerst gekeken of mens of dier er wel aan blootgesteld zullen worden. Vervolgens probeert men op basis van de structuur van een stof al iets te zeggen over z’n eigenschappen en mogelijke effecten. Een andere categorie van alternatieven, die volgens Ritskes-Hoitinga vaak over het hoofd wordt gezien, is het herformuleren van de onderzoeksvraag, waardoor er minder of geen dierproeven meer nodig zijn.
Hiervoor worden soms zogeheten helpathons gehouden , waarbij deelnemers alternatieven bedenken. Ritskes-Hoitinga denkt van wel. Het is een mindset, zegt ze.
„We dénken dat de gouden standaard van de dierproef ons goed beschermt, maar er is intussen veel bewijs om daar sterk aan te twijfelen.” Volgens haar moet er gewoon een doel gesteld worden. „Dat wordt dan de realiteit.
Laten we 2030 kiezen.” Maar veel wetenschappers verwachten niet dat proefdieronderzoek binnen afzienbare tijd volledig uitgebannen kan worden. De alternatieven zijn nog niet goed genoeg om dierproeven te vervangen, schreven 82 Nederlandse onderzoekers in 2020 in het wetenschappelijke tijdschrift Current Biology .
Zij zien proefdiervrije alternatieven als aanvullend op proefdieronderzoek. Ook de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) beschouwt dierexperimenteel onderzoek op dit moment nog als onmisbaar, laat een woordvoerder per e-mail weten. De KNAW streeft ernaar om dierproeven waar mogelijk te beperken of te vervangen door alternatieven – maar die zullen waarschijnlijk slechts deels experimenten met proefdieren kunnen vervangen, verwacht de KNAW.
„Het tempo waarin dierproeven worden verminderd hangt af van de voortgang in alternatieve methoden en veranderingen in regelgeving.” De Leeuw, van het Nationaal Comité advies Dierproeven, erkent de complexiteit om volledig van dierproeven af te stappen. Maar, hoewel het niet mogelijk is om te voorspellen wanneer een proefdiervrije samenleving haalbaar is, blijft het belangrijk om naar het einddoel toe te blijven werken.
Het is wel mogelijk om realistische tussendoelen op te stellen per onderzoeksgebied..
Wetenschap
Om echt minder dierproeven te doen, is meer vertrouwen nodig in de alternatieven
Proeven op dieren zijn soms wettelijk verplicht. Maar de weerstand tegen proefdiergebruik groeit. Kan het zonder?