Op een zondagmiddag in november 1981 staan enkele tientallen muziekliefhebbers in de gekraakte Posthoornkerk in Amsterdam bij een optreden van The Birthday Party, een nog onbekende Australische groep. Onder de gebrandschilderde ramen rent en springt zanger Nick Cave, met bloot bovenlijf en getoupeerde leeuwenmanen, heen en weer over het podium. Hij laat zich op zijn knieën vallen en briest onheilstijdingen in de gezichten op de eerste rij: „Hands up who wants to die”.
De graatmagere Rowland S. Howard speelt knarsend op een haveloze gitaar, rechts ligt Tracy Pew op de grond en laat de basgitaar dansen op zijn in leer gestoken kruis. Zijn basnoten vormen een sensuele ondergrond voor Caves donderpreek.
Ook aanwezig is cameraman Menno Grootveld die het optreden komt filmen voor piratenzender PKP-TV. Grootveld is gewend om tussen de muzikanten op het toneel te staan, voor het beste perspectief. Hij vraagt daar nooit toestemming voor.
„In die tijd deed je dat gewoon.” Grootveld klimt op het podium als het optreden begint, zet de camera aan en wordt er na enkele seconden „met een enorme trap” van afgeschopt door Cave. Hij landt op de stenen vloer.
„Ik schrok me dood, maar ik en de camera maakten het goed. Achteraf snapte ik zijn reactie wel. Het was nogal brutaal om daar zomaar te gaan staan.
” Deze eerste Nederlandse tournee van The Birthday Party zal het begin zijn van een innige relatie tussen Nick Cave en het Nederlandse publiek die al veertig jaar standhoudt. The Birthday Party valt anderhalf jaar later uit elkaar door verslavingen van en ruzie tussen de bandleden, die na Londen inmiddels verhuisd zijn naar het dan nog desolate Berlijn. Caves scheppingsdrang dendert door, aangevuurd door drugs, en al snel vormt hij een nieuwe band, Nick Cave and the Bad Seeds, met muzikanten als Blixa Bargeld (gitaar) en multi-instrumentalist Mick Harvey.
The Bad Seeds maken indrukwekkende albums waarop Caves oerblues van weleer lyrischer klinkt, in nummers als ‘Tupelo’, ‘The Mercy Seat’ en ‘The Carny’. In de jaren negentig omarmde hij een bijna romantische stijl, op albums als The Good Son (1990), Murder Ballads (1996) en The Boatman’s Call (1997). In 1995 had hij zelfs een internationale hit met ‘Where The Wild Roses Grow’, een duet met Kylie Minogue.
En na geliefde albums als Dig, Lazarus, Dig!!! (2008) en Push The Sky Away (2013), sommige ruig, sommige zachtmoedig, groeit zijn faam nog steeds. De eeuwig zwartharige Nick Cave, die deze maand 67 wordt, heeft niet meer de reputatie van een wildeman, maar is in zijn strakgesneden maatpak een salonfähige talkshowgast die zelfs werd uitgenodigd voor de kroning van de Britse koning Charles III (hij ging). Na 40 jaar is The Bad Seeds een arena-band geworden.
Komende week spelen ze twee avonden in de Ziggo Dome in Amsterdam, waar twee keer 17.000 mensen hen zullen zien. In de tussentijd is veel veranderd, muzikaal en persoonlijk.
Na zo’n twintig jaar overwon Cave rond 2000 zijn heroïneverslaving. In diezelfde tijd settelde hij in Engeland met echtgenote Susie Bicks, met wie hij de tweeling Earl en Arthur kreeg. Cave is inmiddels ook bekend als auteur van dichtbundels, twee romans, als soundtrackcomponist en de laatste jaren zelfs als keramist .
Maar van al deze bezigheden is optreden het belangrijkste. Onvermoeibaar reist Cave na het uitbrengen van ieder album weer de wereld rond, hij maakt ze om live te kunnen spelen. Hij begint nieuwe samenwerkingen om nog meer mensen te bereiken, van het hectische Die Haut tot rockband Grinderman of als duo met snarenmagiër Warren Ellis.
Aan Sean O’Hagan, auteur van Faith, Hope and Carnage (2022), dat bestaat uit gesprekken met Cave, vertelt hij trots dat hij in 45 jaar slechts één keer, in de jaren tachtig, een concert gemist heeft: toen hij vastzat in een New Yorkse cel wegens heroïnebezit. Het belang van optredens schuilt voor hem in de „transformerende kracht”. Cave gaat het podium op als een zekere persoonlijkheid, en komt er in een andere hoedanigheid weer af.
En dat ervaart het publiek ook, zegt hij. Hij gaat op met doodsangst en komt eraf als een ‘completer mens’. De angst is verdampt − een transformatie die hij uitsluitend kan bereiken door wisselwerking met de zaal.
In de jaren tachtig beschouwde hij het publiek als vijand. Nu is dat veranderd, aan beide kanten. Hij is een idool en wordt − ook letterlijk − op handen gedragen.
Het ligt voor de hand om de ontwikkeling van agressie naar affectie toe te schrijven aan het verlies van zijn zoon Arthur, die in 2015 overleed na een val. Cave werd niet introvert of teruggetrokken, hij zocht juist op allerlei manieren contact met zijn aanhang. In zijn wekelijkse blog Red Hand Files beantwoordt hij al zes jaar levensvragen van lezers.
Op ‘Conversation’-avonden praat hij live met publiek, over vaak persoonlijke en emotionele onderwerpen („Hoe om te gaan met rouw”). En zelfs fysiek is hij toegankelijk, hij omhelst en knuffelt fans tijdens optredens. Contact maken met zijn omgeving was een bewuste beslissing, vertelt hij daarover.
Tegen zijn vrouw zei hij destijds: „We moeten ons nu naar buiten keren en naar de wereld kijken, want die is vol mensen die ooit iets verloren hebben. Ondanks het verlies vinden we schoonheid in kleine dingen.” In 2022 overleed ook Jethro − de zoon die was geboren uit een affaire in Australië en die Cave pas voor het eerst ontmoette toen hij zeven was; de oorzaak is niet bekendgemaakt.
Maar er waren al voor de dood van Arthur voortekenen van Caves nieuwe houding. Bijvoorbeeld bij het optreden van The Bad Seeds op Lowlands, in 2013. Daar stond Cave op de smalle rand van een dranghek, met zijn volle gewicht leunend op de hand van een fan.
Hij nodigde toeschouwers uit op het podium en liet zich door hen aanraken: „Kun je mijn hartslag voelen?” Wellicht speelde mee dat hij geen onrustig junkie-bestaan meer leidde en de samenwerking met bandleden had versoepeld. Zelf is hij de enige originele Bad Seed. Muzikanten met wie hij geregeld onenigheid had, zoals Mick Harvey en Bargeld, waren vertrokken.
De muziek ontstaat nu bijna intuïtief, zegt hij, improviserend met zielsverwant Warren Ellis. Ondertussen, zegt hij, regeert het verlies van Arthur zijn leven. Van peilloze smart tot soms ongekend optimisme.
Daarover zegt hij: „It took a devastation to find hope.” De laatste jaren zijn de concerten van The Bad Seeds hoogmissen vol empathie en compassie. Daar heeft Cave zelfs geen muzikanten meer bij nodig, de emotionele uitwisseling ontstaat evengoed als hij in zijn eentje optreedt.
Ook zijn kunstenaarschap is veranderd. Geen barokke woordkunst waarin hij thema’s als moord, vergelding en Bijbelse doem verpakte, maar simpele en directe beelden. Het album Ghosteen (2019) gaat in zijn geheel over Arthurs dood.
‘And you’re sitting at the kitchen table/ Listening to the radio/ And I love you’, schrijft hij in ‘The Spinning Song’ . Het verwijst naar de herinnering aan zijn vrouw, vredig luisterend naar de radio, voordat een telefoontje voor altijd hun leven zou veranderen. Ook op het net uitgekomen album Wild God staan directe verwijzingen naar Arthur.
Hij omschrijft hem als een ‘Ghost in giant sneakers, laughing, stars around his head’, in het nummer ‘Joy’. Want dat is volgens Cave de „verschrikkelijke waarheid” over verlies: daarna ervaar je vreugde als nooit tevoren..
Vermaak
Nick Cave zoekt in zijn concerten naar transformatie
Hij veranderde van een angstaanjagende performer die concertgangers als vijanden beschouwde in een publiekslieveling. Volgende week treedt Nick Cave met zijn band The Bad Seeds op in de Ziggo Dome.