/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19115203/web-2202ZATwet_neanderthalersFIextra.jpg)
Tussen de Brabantse dorpen Esbeek en Diessen slingert de Koekovenseweg langs twee varkenshouderijen. Aan beide zijden van de weg zijn akkers en weilanden met hier en daar een plukje bomen. Zet archeoloog Eelco Rensink hier neer en hij wordt lyrisch.
„Wat Nashville is voor de countryliefhebber, Lourdes voor de devotionaliaverzamelaar en de Action voor koopjesjagers, is de vindplaats Esbeek voor specialisten van het Midden-Paleolithicum, de periode 300.000-40.000 jaar geleden.
” De vindplaats, circa tien kilometer ten zuidzuidoosten van Tilburg en 60 hectare groot, is volgens de specialist vroege prehistorie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), „een sleutelsite voor het onderzoek naar de kolonisatie door neanderthalers en daarmee naar de vroegste bewoningsgeschiedenis van Nederland”. De RCE heeft er de afgelopen jaren drie keer onderzoek gedaan. Onlangs, eind vorig jaar, verscheen de publicatie van de campagne in 2022.
Er is echter ook een keerzijde, zegt collega-specialist Marcel Niekus van Stichting Stone en extern promovendus aan de Universiteit Leiden. „Er zijn nog maar weinig specialisten die zich bezighouden met onderzoek naar neanderthalers in Nederland. Mijn vrouw had al een suggestie voor een passende kop boven dit artikel: ‘Neanderthaleronderzoek met uitsterven bedreigd!’” Ter illustratie geeft Niekus een korte geschiedenis van het neanderthaleronderzoek in Nederland en schetst hij de recente ontwikkelingen.
In de jaren vijftig en zestig was er één professionele onderzoeker van het Paleolithicum. Hij groef één keer zonder succes een proefsleuf bij het Friese Wijntjeterp, waar in 1939 een vuistbijl was gevonden. Groot was dan ook de opwinding toen in de jaren zestig amateurarcheoloog Tjerk Vermaning in Drenthe twee ‘vindplaatsen’ ontdekte.
Later bleken ze vervalst te zijn. De nasleep van de affaire zorgde er wel voor dat het neanderthaleronderzoek in Nederland meer aandacht kreeg van de gevestigde archeologie. Namens de Groningse universiteit deed Dick Stapert onderzoek, en in Leiden kreeg Wil Roebroeks een plek.
De ontdekking en opgravingen in de jaren tachtig van 250.000 jaar oude neanderthalerkampementen in de Belvedèregroeve bij Maastricht betekenden zijn wetenschappelijke doorbraak. Niekus: „Dick Stapert is nog actief, maar is al weer tien jaar met pensioen, Wil Roebroeks deed de afgelopen jaren onderzoek in het buitenland en is intussen ook nog eens met emeritaat.
Aan de universiteit van Leiden is nog wel een Oude Steentijdexpert voor Nederland, maar die geeft vooral onderwijs. En bij de rijksdienst is een collega-specialist van Rensink in 2015 plotseling overleden. „En ik ga over een paar jaar met pensioen”, vult Rensink aan.
Niekus is met 54 jaar ook niet meer de jongste. Bovendien herstelt hij nog van een herseninfarct en doet hij het meeste neanderthaleronderzoek in zijn vrije tijd. „Dat geldt ook voor een andere specialist.
Daarmee hebben we het gehad. En voorlopig is er geen nieuwe aanwas, want in Groningen doen ze niet meer aan neanderthaleronderzoek en in Leiden, dat nog steeds tot de internationale top hoort, richten ze zich op onderzoek in het buitenland.” Vroeger was het geen probleem dat er slechts twee, drie professionele specialisten waren voor het neanderthaleronderzoek.
Er waren toch maar weinig vondsten en weinig vindplaatsen. Dat is nu wel anders, zegt Niekus. „Op een verspreidingskaart van Noord-Nederland uit 1976 stonden zes losse vondsten.
Nu tellen we in het zelfde gebied ongeveer honderd vindplaatsen met ruim 750 artefacten.” Daarnaast zijn de afgelopen jaren ook elders in het land belangrijke ontdekkingen gedaan. Uit de Noordzee voor de Zeeuwse kust kwam een schedeldakje van een neanderthaler, op de Zandmotor bij Monster werd een werktuig gevonden met lijm van berkenpek, en bij de aanleg van een parkeergarage in Den Bosch werden in de vorm van werktuigen en dierenbotten de resten opgezogen van wat wordt geïnterpreteerd als een jachtkamp van de neanderthalers.
Zelf heeft Niekus bij het Drentse Peest een vindplaats met meerdere neanderthalerkampjes en honderden artefacten opgegraven. Het lijkt er op dat in een van de opgegraven kampjes zo’n 50.000 jaar geleden kinderen les hebben gekregen om werktuigen te maken.
Aan dat rijtje bijzondere neanderthalervindplaatsen en -vondsten kan nu ook Esbeek-Driessen worden toegevoegd. „De vindplaats is ontdekt door een vrijwilliger in de archeologie”, vertelt Rensink. In 2006 ging Piet van Gisbergen er voor het eerst een kijkje nemen.
„Eigenlijk was ik op zoek naar materiaal uit de Nieuwe Steentijd”, onthulde oud-leraar Van Gisbergen bij de presentatie van het onderzoeksrapport. Tot zijn aangename verbazing trof hij aan het oppervlak op een omgeploegde akker een neanderthalerwerktuig. Bijna negentien jaar later heeft hij in een strook van ongeveer 400 bij 1.
600 meter al meer dan 5.300 artefacten gevonden. „Gisteren postte hij nog een nieuwe vondst”, weet Niekus.
Met gps op zijn mobiel heeft Van Gisbergen de vondsten keurig ingemeten. Verspreid over verschillende akkers zijn hierdoor drie concentraties (Noord, Zuid en Midden) te ontdekken. In een grafiek heeft hij per jaar het aantal vondsten bijgehouden.
Vorig jaar was met meer dan duizend nieuwe vondsten een topjaar. Jaren dat bepaalde percelen tijdelijk grasland waren en niet omgeploegd werden leverden vanzelfsprekend veel minder op. De artefacten zijn niet alleen gemaakt van vuursteen, maar ook van andere gesteenten zoals kwarts en kwartsiet.
Op andere Nederlandse vindplaatsen komt dat niet of nauwelijks voor. Verreweg het grootste deel van de vondsten bestaat uit afslagen en brokken, dus ‘afval’. Van de ruim duizend werktuigen zijn er 434 tweezijdig bewerkt.
Daartoe behoren onder andere de vuistbijlen en zogeheten Keilmesser , kleine mesjes met een rug die als handvat kon worden gebruikt. De rest, bestaande uit onder meer schaven, schrabbers en boortjes, is maar aan één kant bewerkt. Opvallend is dat kwartsiet vooral is gebruikt voor de grotere werktuigen – zes tot dertien centimeter – en vuursteen voor de kleinere.
Volgens Van Gisbergen was de kwaliteit van het vuursteen dat de neanderthalers in de omgeving verzamelden niet goed genoeg om grote vuistbijlen te maken. Op basis van de typen werktuigen wordt de vindplaats gedateerd op 40.000 tot 55.
000 jaar oud, de periode van de laatste neanderthalers. „Die datering is bevestigd door een datering door de universiteit van Wageningen”, zegt Rensink. Dat gebeurde met de zogeheten optically stimulated luminescence-techniek , OLS.
„Met deze methode wordt het moment van afzetting en begraving van het sediment met de vondsten bepaald.” Het onderzoek van de RCE heeft ook duidelijk gemaakt hoe het landschap er in die tijd uitzag. „Het was een steppelandschap met zogeheten dooimeren”, weet Rensink.
Hij kan verder een eerste beeld schetsen van wat de neanderthalers hier kwamen doen. „Ze kwamen hier alleen in het voorjaar of de zomer, want in de winter was het te koud. In die periode leefden ze waarschijnlijk in grotten in de Ardennen of rond Düsseldorf.
Hoewel we geen dierenbotten en vuurhaarden hebben gevonden mogen we ervan uitgaan dat ze hier niet alleen werktuigen maakten, maar vooral ook voor de jacht kwamen.” Ook interessant: de neanderthalers van Esbeek hoorden tot wat de archeologen nu de MBT-cultuur noemen, waarbij MBT staat voor mousterian with small bifacial tools . Niekus: „In Oost-Europa had je wat we de KMG-cultuur noemen, de Keilmessergruppen , en in Zuid-Europa en Groot-Brittannië de MTA-cultuur, de moustérien de tradition acheuléenne , die voornamelijk vuistbijlen gebruikten.
Esbeek, waar ze zowel vuistbijlen als Keilmesser gebruikten, ligt in een overgangsgebied dat Bretagne, Noord-Frankrijk, België, Zuidwest-Duitsland en Brabant en Limburg besloeg. Peest, in Drenthe, hoorde juist weer tot de MTA-cultuur, met zijn met de Franse slag gemaakte vuistbijlen.” De aanwezigheid van meerdere culturen aan de rand van het leefgebied van de neanderthaler maakt het onderzoek in Nederland ook internationaal van belang.
Dat bevestigt desgevraagd Thomas Terberger, hoogleraar aan de universiteit van Göttingen. „Wij zijn bezig met een groot onderzoek naar het noordelijke leefgebied van de neanderthaler. Voor ons is het Nederlandse onderzoek onder meer van belang, omdat we willen weten hoe westelijk de neanderthalers van de Keilmessergruppen zijn gekomen.
” Om het onderzoek van het Midden-Paleolithicum in het algemeen en dat van de neanderthalers in het bijzonder voor de toekomst veilig te stellen, moet er volgens Rensink en Niekus iets gebeuren. Om te beginnen zou er een mooi meerjarig onderzoek moeten komen dat archeologiestudenten aanspreekt en voor nieuwe aanwas zorgt. „Zelf ben ik als student via het Belvedère-onderzoek van Wil Roebroeks enthousiast geraakt”, vertelt Rensink.
(De decaan van de faculteit archeologie in Leiden heeft intussen laten weten dat hij het hiermee eens is. In het huidige commerciële archeologische bestel kunnen universiteitsinstituten echter niet meer zomaar een vindplaats opgraven. Esbeek zou voor de archeologie van de Oude Steentijd wel die mogelijkheid kunnen bieden.
) Verder dienen de archeologische bedrijven, die voorafgaand aan ruimtelijkeordeningsprojecten al het archeologisch (voor)onderzoek doen, meer rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van vindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum. „Met de methoden die ze nu gebruiken, booronderzoek en proefsleuven trekken, ontdek je ze bij hoge uitzondering”, zegt Niekus. Dat verklaart waarom er vrijwel nooit een commerciële opgraving van een neanderthalervindplaats is geweest.
Rensink: „Als bij Esbeek een bedrijventerrein zou zijn gebouwd, is het maar de vraag of de vindplaats voorafgaande aan de bouw was opgemerkt en op waarde geschat. Grote kans dat hij ongezien zou zijn verdwenen.” Daarom dienen gemeenten, die als taak hebben toezicht te houden op het archeologisch onderzoek, volgens Niekus en Rensink archeologische beleidskaarten te maken waarop ook de plekken staan waar op basis van enkele oppervlaktevondsten neanderthalervindplaatsen zijn te verwachten.
„Cruciaal voor alle partijen is samenwerking met de vrijwilligers in de archeologie. Want mensen als Piet van Gisbergen zijn degenen die jaar in jaar uit omgeploegde akkers afspeuren en vindplaatsen als Esbeek en Peest ontdekken.”.