Moeilijk is uit. Wat blijft er over van de grootheden van de moderne muziek?

Dit jaar worden naast het 150ste geboortejaar van Maurice Ravel de honderdste geboortejaren van Luciano Berio en Pierre Boulez herdacht. Hoe zal het beide meesters na hun jubileumvieringen vergaan? De vooruitzichten zijn niet hoopgevend.

featured-image

Culturen komen en gaan. Soms hebben ze het eeuwige leven, soms is het opeens gedaan. Met de barok was de muziek halverwege de achttiende eeuw vrij abrupt klaar.

Terwijl de complexe J.S. Bach decennia in de vergetelheid raakte, werd de simpele muziek van zijn zoon Johann Christian hip in Londen.



Aan zulke paradigmawisselingen doe je weinig. De cultuur wilde zich blijkbaar op een andere manier tot muziek verhouden. De samenleving zelf veranderde, het openbare concert was in opkomst, de wereldlijke muziek won terrein, het publiek wilde niet altijd op de tenen hoeven staan.

Klassieke muziek werd een amusementscultuur. Exit Matthäus-Passion , enter Johann Christian. Net zo heb je, in elk tijdperk en in elke stijl, meer en minder levensvatbare componisten.

Mozart, Beethoven en na een lange radiostilte ook weer Bach inspireerden door hun absolute grootheid steeds nieuwe generaties luisteraars en makers. Anderen hielden stand door de nabijheid van hun toon. Dvorák zal de toekomst niet op nieuwe ideeën brengen, maar zijn warme kracht zit de comfortabele schoonheidsbeleving van een groot publiek niet in de weg.

Historisch belang is voor de massa ondergeschikt aan emotionele aantrekkingskracht en herkenbaarheid. Hem hoef je dus niet te herdenken. Dat doen de orkesten en de spelers en de zaaldirecties met hun angst voor lege zalen wel, terwijl de schijnbaar populaire Maurice Ravel wél werk in uitvoering blijft.

Hij is misschien wel een van de invloedrijkste componisten van de vorige eeuw, maar achter de blinkende oppervlakte van zijn Boléro en Ma mère l’oye blijft een flink deel van zijn oeuvre in het muziekleven onder de radar. Dan is zendingswerk gewettigd omdat het meer waardering en begrip voor de uniciteit van een klankwereld kan opleveren, en alleen dan heeft herdenken zin. In het herdenkingsjaar 2025 laten zin en onzin zich aan de hand van dat criterium eenvoudig schiften.

Het honderdste sterfjaar van Erik Satie, het tweehonderdste geboortejaar van Johann Strauss of de vijftigste sterfdag van Dmitri Sjostakovitsj kun je laten zitten. De nazorg is op de grote podia in veilige handen. De geweldige Aaron Copland (1900-1990) zal gerust repertoire houden.

De vijftigste sterfdag van de Italiaan Luigi Dallapiccola (1904-1975) is interessanter herdenkingsmateriaal, al maakt zijn intense maar hoogdrempelige twaalftoonsmuziek weinig kans bij een groot publiek te landen. Dat hoeft natuurlijk ook de inzet niet te zijn. Herdenken is historische rechtvaardigheid afdwingen voor miskende of vervaagde grootheden.

Maar daarvoor zullen ze toch eerst vaker gespeeld moeten worden. Hoe hard dat nodig is bewijst het lot van twee grote, deze eeuw overleden componisten. Dit jaar worden de honderdste geboortejaren herdacht van Luciano Berio (1925-2003) en Pierre Boulez (1925-2016).

Beiden waren boegbeelden van het naoorlogse modernisme, van moeilijke muziek die het Dvorák-publiek de stuipen op het lijf joeg; Boulez was bovendien een beroemde dirigent, dus diverse podia pakken uit. In het bijzonder met Boulez, want de Berio-herdenking valt zeker in Nederland wat mager uit, al kan een volgend concertseizoen dat nog rechtzetten. Elisabeth Hetherington zingt met het Doelen Ensemble de Folk Songs , uitgerekend zijn enige hit, de jonge harpist Joost Willemze speelt zijn tweede Sequenza .

Op reis dan maar. Esa-Pekka Salonen dirigeert Requies bij het Orchestre de Paris, Emilio Pomarico de Folk Songs en Bewegung in Lyon. In augustus dirigeert Klaus Mäkelä, in het buitenland niet als enige, Berio’s meesterlijke Schubert-fantasie Rendering bij het Concertgebouworkest.

Boulez wordt als een staatsman op het schild geheven. Het Muziekgebouw aan het IJ brengt in april een uitvoering van zijn hoofdwerk Répons (1981-1984) voor zes solisten, ensemble en live-elektronica, en een programma rond Boulez door pianist Ralph van Raat. In Parijs, waar het programma Boulez 100 hem eert met muziek, symposia en publicaties, klinkt Boulez onder maestro’s als Sir Simon Rattle en Klaus Mäkelä.

In de Berlijnse Pierre Boulez Saal omvat een al in 2024 begonnen, gelijknamig evenement concerten met grootheden als de dirigerende componisten Matthias Pintscher en George Benjamin, en pianist Pierre-Laurent Aimard. In mei speelt het SWR-orkest onder de blijkbaar gerehabiliteerde dickpic-verspreider François-Xavier Roth Boulez in zijn voormalige woonplaats Baden-Baden. Deze maand dirigeert David Robertson het New York Philharmonic in een programma dat het orkest onder zijn toenmalige chef Boulez zelf in 1974 speelde, met naast werken van Bach, Schubert, Webern en Stravinsky ook Boulez’ Pli selon Pli .

In april speelt Klangforum Wien ...

Explosante-Fixe...

in Wenen. Kan zo’n golf van tijdelijke aandacht beide componisten voor de vergetelheid behoeden? En waarom zou hun muziek überhaupt repertoire moeten houden? Het zijn confronterende vragen. Alle twee manifesteerden ze zich in de voorhoede van het naoorlogse modernisme, Boulez iets ongenaakbaarder dan de libertijnse Berio door zijn militante stellingnamen over grote voorgangers, tijdgenoten of operahuizen, en zijn radicale keus voor strikt constructivisme.

Ze herstructureerden de muzikale grammatica en experimenteerden met elektronische muziek, Berio in zijn baanbrekende Sequenza’s met de expressiemogelijkheden van diverse solo-instrumenten. Deel drie van zijn Sinfonia (1968) voor orkest en acht versterkte stemmen herijkte de verhouding tot de westerse muziektraditie in een geestige en rumoerige citatenrooftocht op de vleugels van het derde deel uit Mahlers Tweede symfonie . Die anarchistische toon was een bevrijdend keerpunt in de door rigoureus constructivisme getekende naoorlogse muziekgeschiedenis.

En dat is allemaal niet onopgemerkt gebleven. Nu, bijna 22 jaar na zijn dood, lijkt Berio’s beeld te vervagen. Boulez leeft voort als dirigent van grandioze Ravels en Debussy’s of een biologerend intieme Negende van Mahler, maar niet als leverancier van kernrepertoire.

Zijn werk is in de openbare ruimte van cultuur en media nauwelijks zichtbaar. Daar kunnen tal van redenen voor zijn. De geringe omvang en technische moeilijkheidsgraad van het oeuvre, onhandige bezettingen, angst voor de kaartverkoop, andere tijden, andere zeden.

Anderzijds: was het ooit anders? Ook toen Boulez bij leven en welzijn dat beroemde en geëerde monument was, bleef het bereik van zijn muziek onthutsend klein. Bij de Nederlandse première van Répons onder Boulez zelf in de Amsterdamse Beurs van Berlage was in 1990 tout Amsterdam aanwezig, maar voor de deur op het Damrak wist toen ook al niemand wie Boulez was – en dat herinner ik me, omdat ik er uit balorigheid voorbijgangers op aansprak. Dat bliksemende Répons is trouwens een meesterwerk, net als het caleidoscopisch briljante .

..Explosante-fixe.

.. in zijn uiteindelijke versie voor midi-fluit met live-elektronica, twee fluiten en ensemble (1991), muziek die denkt en leeft en onverwacht aangrijpend voelt met lichtsnelheid.

Maar niets voor genotzoekers. De hardcore nieuwe muziek, die luisterparadigma’s omverwerpt en absolute concentratie eist van het gehoor, was en is een microcultuur. En getuige media-archieven als de database van NRC is de dood van hedendaagse componisten, ook de grote, meestal ook het einde voor hun oeuvres.

Ik scande het NRC -archief op Boulez, Karlheinz Stockhausen, György Ligeti en Berio en telde de hits na hun sterfjaar. De resultaten zijn alleszeggend. De naam Boulez duikt vanaf 2016 op in negen recensies, waarvan er twee over uitvoeringen van zijn werk gaan.

Stockhausen wordt na zijn dood op 5 december 2007 genoemd in elf recensies, waarvan er twee over hem gaan. Duidelijk populairder is de magnifieke, muzikanteske György Ligeti, sinds zijn dood in 2006 vermeld in 43 recensies, waarvan ruim een dozijn over zijn werk gaat. Bij Berio is de oogst over de afgelopen tweeëntwintig jaar minimaal: twee besprekingen van zijn Coro voor veertig stemmen en veertig instrumenten, één over een nieuwe cd-opname van Sinfonia .

Anderzijds bracht in 2019 een door het Holland Festival geëntameerd compendium van hoogtepunten uit Stockhausens zevendelige operacyclus Licht in binnen- en buitenland alle pennen in beweging. Maar die eenmalige pieken herinneren aan wat de Nederlandse componist Peter-Jan Wagemans op 3 november 2021 in deze krant terecht zei: „Stockhausen heeft nooit een hit geschreven. Geen enkel stuk heeft repertoire gemaakt.

” Je zou programmeurs kunnen verwijten dat ze te weinig voor de grote radicalen doen. Je zou ook kunnen zeggen: dat deden ze vaak genoeg toen Stockhausen nog leefde, en het volk heeft gesproken. Dat wil Dvorák, Bach en Beethoven.

En filmmuziek. En Ludovico Einaudi. Daar is bewijs voor, en het voedt de hypothese dat componisten van complexe moderne muziek hun toekomstverwachtingen niet te hoog moeten stellen.

In de Klassieke Top 400 2024 van Radio 4 staat luid en duidelijk wat mensen willen. De lijst is niet zorgwekkend omdat Dvorák er van plaats zes tot plaats 343 acht keer opduikt, of omdat er alleen dode componisten op staan. Het wemelt er juist van de levende componisten, en dat lijkt voor de nieuwe muziek prachtig nieuws tot je ziet wie het zijn.

In de top-10 zijn het Arvo Pärt met Spiegel im Spiegel en John Williams met zijn filmmuziek uit Schindler’s List . Met verstilde sfeermuziek respectievelijk postromantisch sentiment blijken ze het stilistische alfa en omega van de populairste levende muziek te vertegenwoordigen. Scroll verder en zie.

Op twaalf Canto Ostinato van Simeon ten Holt. Op vijftig de eerste Einaudi, gevolgd door meer Pärt en Glass, Gorecki’s Derde symfonie , meer John Williams en veel Ennio Morricone, meer Einaudi, Hans Zimmer en Max Richter. De grote vernieuwers van de twintigste eeuw lijken uit de geschiedenis gewist.

In de complete Top 400 niet één werk van Berio, Boulez, Stockhausen of Ligeti. De enige Schönberg die de lijst haalde is het tonale en romantische Verklärte Nacht op plaats 313. Zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg misten de boot.

De reus Stravinsky komt maar twee keer voor met de Sacre du Printemps op 54 en De Vuurvogel op 214. Het gros van de levende Nederlandse componisten bestaat niet voor de luisteraar. Nergens Peter-Jan Wagemans, Klaas de Vries, Martijn Padding of Jan-Peter de Graaff.

Maar piano-crooner Cor Bakker staat er wel op 42 met zijn Dijkwacht voor piano , en op 63 Herman Finkers met zijn Sint Joris Mis , olie op het vuur van de onverzadigbare vraag naar laagdrempelige spirituele koormuziek van John Rutter en Karl Jenkins, Morten Lauridsen, Eric Whitacre, Zbigniew Preisner of de in 2013 overleden John Tavener. Lichtpunten? Vier werken van de prachtige Henriëtte Bosmans en twee van de jonge Nederlandse componiste Mathilde Wantenaar. Op 161 haar Nachtmuziek , op 203 haar Vioolconcert .

Mooie, toegankelijke stukken, anders had ze het kunnen vergeten. Moeilijk is uit. Bachs Kunst der Fuge , hoger kan muziek in termen van technisch kunnen nauwelijks reiken, kwam niet verder dan plaats 345.

Gelukkig staat de Matthäus-Passion nog op één. Conclusie: het publiek is dol op nieuwe muziek, als die maar net zo soepel door het keelgat glijdt als Dvorák. Alle respect, zij het dat een algemeen gebrek aan nieuwsgierigheid en durf bij programmeurs en gehoor oeuvres dreigt weg te vagen die bij gebrek een vlieguren nooit hebben kunnen landen.

Generaties componisten, ook Nederlandse, lijken verloren voor het nageslacht. Rudolf Escher, Matthijs Vermeulen, Willem Pijper, Peter Schat, Tristan Keuris, Theo Verbey – voor de Top 400-luisteraar bestaan ze niet. Tristan Keuris, een van de grootste Nederlandse componisten van de laatste halve eeuw, is sinds zijn dood in december 1996 een naam uit het vergeetboek.

Ondanks de verschijning van zijn complete werken op cd in 2009 werd het angstaanjagend stil rond Keuris, wiens latere werken anders dan Stockhausen of Boulez maar net als de schitterende Theo Verbey alles in zich hebben om een breed publiek te bereiken. Wie sterft is er geweest, gelukkige uitzonderingen daargelaten. Met Louis Andriessen (1939-2021), de beroemdste Nederlandse componist sinds Sweelinck, gaat het tot nader order uitstekend.

Het zoekregister van zijn uitgever Boosey & Hawkes vermeldt vijftig uitvoeringen wereldwijd over 2024 en 21 in aantocht. En er zijn heus levende componisten die het zonder onaanvaardbare concessies aan de luie smaak wel goed doen. Thomas Adès en John Adams houden met 229 respectievelijk 243 uitvoeringen in 2024 de fakkel brandende.

Maar dat zijn op het hoogste niveau toch de versierders die van inpakken weten. De onbarmhartige types krijgen het moeilijk. Denk aan de mysterieuze, gepantserde Luigi Nono (1924-1990), afgelopen jaar ook jubilaris.

Zeker, hij werd van Hamburg tot in zijn geboortestad Venetië gepast herdacht. Maar verder? Zo dood als een pier. Het herdenkingsritueel lijkt soms de laatste stop op weg naar de vergetelheid, een liefdevolle kus des doods.

.