‘Maak kunst niet ondergeschikt aan de politiek, de schoonheid lijdt eronder’, luidde de kop van een essay van Jolande Withuis in het CS van 24 oktober . Ze betoogde dat we kunst vooral moeten kunnen zien om de schoonheid en troost die het biedt. Een politieke blik beperkt, zoals ze dat vond bij de tentoonstelling rond Kirchner en Nolde in het Stedelijk Museum Amsterdam in 2021.
Natuurlijk biedt kunst meer dan een politieke betekenis, maar het loslaten van die blik is ook een gemis. Dat blijkt al uit het voorbeeld van Kirchner en Nolde: dat ze belangrijk waren voor het expressionisme en de kunstgeschiedenis, dat is bekend. Het Stedelijk verbreedde dat beeld, door er een politieke (postkoloniale) blik aan toe te voegen.
Het verkokerde dus niet onze kijk, integendeel. En die blik moeten we mijns inziens juist meer hanteren, ook omdat tegenwoordig veel kunst expliciet een politiek of maatschappelijk motief heeft, maar daarbij gehinderd wordt doordat die politieke laag nog altijd geldt als iets extra’s, er bovenop. Want al decennia bestaat het esthetocratische idee dat kunst boven of buiten de politiek zou staan; de kunstwereld richt zich op tentoonstellingen die het scheppende genie vieren, diens individuele beeldtaal staat in teksten voorop – sociale doelstellingen mogen als persoonlijke fascinatie erbij.
Esthetocratie, letterlijk het regeren van schoonheid, is een weinig gebruikte term voor de veelvoorkomende opvatting dat kunst via schoonheid op zich staat. Dat is een misvatting. Want dat wat wij ‘eeuwige schoonheid’ noemen, heeft al de hele kunstgeschiedenis door een politieke achtergrond gehad – vaak gemaakt voor de glorie van een koning of kerk.
Die achtergrond is gebleven. Zo is de zogenaamde ‘autonome’ kunst, die schoonheid en vrije expressie viert, veel gepromoot na de Tweede Wereldoorlog omdat het paste bij de hernieuwde democratie die zich afzette tegen totalitaire regimes en hun propaganda. Dat we die politieke betekenis van ‘autonome’ kunst als democratische propaganda niet zien, betekent alleen maar dat het een propaganda is die werkt.
Dus wat als kunst wél expliciet die politieke rol vooropstelt? Dat doet bijvoorbeeld Manifesta dit najaar in de metropoolregio rond Barcelona. Deze nomadische kunstmanifestatie strijkt elke twee jaar neer in een ander stedelijk gebied, werkt zich in in wat daar speelt, en komt dan met een aantal doelstellingen. Die hangen bijvoorbeeld samen met milieuproblemen, massatoerisme, openbaar vervoer, decentralisatie – om een paar van de kwesties te noemen die het dit keer agendeert middels tientallen kunstwerken en exposities rond het stadscentrum.
Neem El Prat, een natuurgebied in de delta van de Llobregratrivier, gelegen iets onder Barcelona. Er groeien de mooiste bomen, er weerklinken krekels en als je op een mooie dag je schoenen uitdoet, kun je over een grastapijt naar een wonderschone villa wandelen, Casa Gomis, die in de jaren vijftig als bungalow vol glas helemaal in lijn met het landschap werd ontworpen. Alleen wordt de idylle voortdurend verbroken door het gebulder van laag overvliegende vliegtuigen.
Akelig dichtbij ligt de luchthaven en die wil uitbreiden. Dan gaat het paradijs verloren. Casa Gomis is daarom een van de tentoonstellingslocaties van Manifesta.
En bij de perspreview begin september reageerden de aanwezigen ontzet, zo bruut als dit milieuconflict voelbaar was. Uit de keuze voor die onder druk staande locatie als tentoonstellingsplek bleek meteen de eerste van twee methodes van Manifesta om zijn doelen te realiseren: namelijk pr of zichtbaarheid genereren (wat ook meer algemeen een gereedschap is waar politieke kunst over beschikt). Want door de bombarie waarmee zo’n internationale kunstmanifestatie van start gaat, belanden ook de geagendeerde problemen van de metropoolregio in de spotlights.
Die worden aangekaart in het bijzijn van de internationale pers, kunstwereld, politici en bestuurders die op zo’n opening af komen. Een tweede middel is troost en schoonheid – inderdaad, het streven van ‘autonome’ kunst. Dat is zichtbaar onder meer in de Tres Xemeneies, een monsterlijk grote elektriciteitsfabriek die leegstond en die nu het campagnebeeld en een tentoonstellingslocatie van Manifesta is.
In deze gigantische fabriekshal zijn kunstwerken met complete bomen te zien, er hangen cocons, kleden die zijn geverfd met modder of werken geweven met aarde en zaden. Veel is van natuurlijke materialen gemaakt of juist felgeel gekleurd om de synthetische wereld aan te geven waarmee we ook in harmonie kunnen komen. Videokunst gaat er ondertussen over robottechnologie om ons de toekomst in te helpen.
Maar let wel, troostrijke schoonheid zoals hier is alleen te begrijpen met de politieke bril: het biedt schoonheid als toekomstvisioen om ons aan te sporen om te werken aan een betere wereld, zonder vervuiling en oorlogen, want dan ligt dit in het verschiet. Die politieke schoonheid, als verbeelding van de toekomst, is een belangrijke rode draad in ontzettend veel recente kunst. Deze kunst reageert op deze tijd van ‘polycrisis’ die bij theoretici al The Great Unraveling (Grote Ontrafeling) heet, door hoe de vele oorlogen en klimaatrampen verweven zijn.
Die artistieke reacties worden niet zelden gevoed door het ecofeminisme, merkbaar in biënnales en exposities, een beweging die ervan uitgaat dat milieuproblematiek en ongelijkheid allebei het gevolg zijn van hetzelfde patriarchale kapitalisme. Ecofeministische kunst pleit voor gelijkheid tussen mens en natuur en dat levert in de kunst heilzame vredige visioenen op. De polycrisis is zo onheilspellend dat veel mensen de kop in het zand steken.
In plaats van het zand biedt deze kunst een positief scenario, een aansporing, namelijk dat een vriendelijke wereld haalbaar zou zijn als we maar ons best doen – pure harmonieuze schoonheid, maar met een functie. Het wil activeren middels troost en schoonheid. Dus tot zover blijft, ook bij deze politieke motivatie, het schoonheidsstreven van autonome kunst gehandhaafd.
Of het werkt, dat is nog maar de vraag. Wel is vastgesteld dat kunst een politieke of maatschappelijke verandering teweeg kan brengen. Eerder dit jaar verscheen het boek ‘Acts of Resistance’, van kunstenaarsactivist Amber Massie-Blomfield.
Het staat bomvol voorbeelden van kunstenaarscollectieven die erin slaagden om bevolkingsgroepen te voorzien van huizen, die milieuverwoestende wegenbouw stopten, gezondheidszorg hielpen verbeteren. Ook voor El Prat biedt Massie-Blomfield een hoopgevend voorbeeld. In Frankrijk hebben kunstenaars zich eerder deze eeuw nabij Nantes gevestigd om de komst van een vliegveld te verhinderen.
Het vliegveld is er niet gekomen – mede dankzij die kunstenaarsactivisten. Kunst heeft dus vaak een politieke agenda. Maar, het is de esthetocratische denkwijze die het bestaansrecht daarvan verzwakt.
Want zo lang als de grote claim van schoonheid het laatste antwoord is, het ultieme doel, het hoogste, dan is de rest bijzaak en zullen we nooit goed weten wat de politieke of maatschappelijke kracht van kunst is. Zelfs niet bij Manifesta, ook al doet de organisatie sinds een paar edities onderzoek naar het behalen van doelen. Tachtig dagen duurt de manifestatie en de universiteit van Barcelona doet in die tijd onderzoek onder 1.
400 respondenten. Je kunt je afvragen of je dan alle effecten in beeld hebt. Echte veranderingen kosten tijd, en daar is de kunstwereld met zijn tentoonstellingscycli minder goed op ingericht – daar gaat het bovendien vooral om de individuele kunstenaar en diens beeldtaal, terwijl maatschappelijke veranderingen collectief en diffuus zijn.
Bij de persbijeenkomst in september vertelden betrokkenen in de wandelgangen over de vorige editie van Manifesta in Kosovo. Een van de kwesties toen was een streng visumbeleid dat nadien is verbeterd – mogelijk mede dankzij Manifesta; meerdere tijdelijke locaties zijn later heropend, met ruimte voor verhalen van Kosovaren. Maar zulke mogelijke langdurige resultaten van dit soort kunstevenementen worden niet onderzocht, te duur.
En dat zal niet snel veranderen, want de kunstwereld kan zonder. Subsidiënten willen op tijd een verslag en daar blijft het dan bij. En de kunstwereld houdt vooral het idee hoog dat kunst goed is voor de ziel, vanwege de troost en schoonheid.
Dat maakt de kunstwereld zwak. Want andere claims mogen zo in het luchtledige blijven hangen – kunst hoeft niets, het mag gewoon kunst zijn. Belangrijk, zeker, maar niet zonder een tweede gevaar.
Vaak wordt de esthetocratische blik gekoppeld aan een 20ste-eeuws verheffingsideaal dat niet meer gedragen wordt. Dat verheffingsideaal paste bij een zendende overheid en een tijd van autoriteiten maar nu laat de burger zich leiden door eigen smaak en ideeën over zingeving. Als je dus wilt volhouden dat kunst belangrijk is, moeten daar andere argumenten voor worden aangedragen.
Doe dat. Want intussen leven we in een tijd met scepsis jegens de kunst, en is het zonde dat de maatschappelijke impact ervan niet serieuzer wordt onderzocht. Dat geldt niet alleen voor Manifesta.
Ook musea en andere instituten hebben baat bij meer onderzoek, maar vinden dat vaak te duur. En de kunstwereld krijgt niet grotere zakken: de kosten van verzekeringen en transport zijn enorm gestegen, en in Nederland heeft het kabinet plannen voor een desastreuze btw-verhoging. Terwijl we juist in deze tijden van The Great Unraveling goede vooruitzichten kunnen gebruiken.
Zoals kunst die kan bieden. Met troost, en schoonheid. Dus om terug te komen op de kop: ‘Maak kunst niet ondergeschikt aan de schoonheid, de betekenis lijdt eronder.
’.
Vermaak
Met schoonheid willen kunstenaars ons door moeilijke tijden gidsen – en dat is hartstikke politiek
We moeten kunst niet ondergeschikt maken aan de politiek, betoogde schrijfster Jolande Withuis in het CS van 24 oktober. Maar dat moeten we juist wel doen, vindt NRC-criticus Sandra Smets. Schoonheid is vaak politiek – steeds vaker zelfs.