Malinese festivals laten zich er niet onder krijgen, ondanks de dreiging van jihadisten en vertrokken geldschieters

Muziekfestivals en Afrika’s oudste fotobiënnale lokten in het verleden bezoekers uit heel de wereld naar Mali, maar door terreurdreiging en veranderende politieke context blijven toeristen nu weg. Toch houden de organisatoren vol. „Cultuur is het enige wat we nog hebben.”

featured-image

Nog wat versuft van het dutje waaruit hij zojuist is verstoord, haast de beveiliger zich op zijn slippers de zaal in om te checken of binnen alle lichtknoppen zijn ingedrukt. Boven gaat de expositie verder, zegt hij dan, zijn blik rustend op de foto’s, het merendeel in zwart-wit, die op panelen in de museumhal zijn geplakt. Een exemplaar, van een verlaten zandweg in Marokko, hangt vervaarlijk scheef.

Het Musée du District de Bamako, een oud koloniaal gebouw in de Malinese hoofdstad met witte ronde muren en gladde tegels, was de afgelopen weken één van tien locaties waar de Rencontres de Bamako plaatsvond, de oudste fotobiënnale van Afrika. Wat een extra feestelijke editie had moeten zijn – dit was de dertigste verjaardag – werd getekend door wat ontbrak. Bezoekers, veel van de exposerende fotografen zelf.



„Misschien dat we het kunnen omzetten in een feest van reflectie”, zegt artistiek directeur Lassana Igo Diarra. „En een viering van het feit dát we dit hebben kunnen organiseren.” Vanzelfsprekend was dat niet.

De biënnale, gericht op Afrikaanse fotografen en die uit de diaspora, bevindt zich in het hart van de politieke omwenteling die het Sahelland na twee opeenvolgende staatsgrepen doormaakt. Dat heeft alles te maken met, tot voor kort, de belangrijkste partner van het evenement: Frankrijk, de oud-kolonisator met wie Mali’s nieuwe militaire leiders de banden in 2022 rigoureus verbraken. Diarra, in een geblokt hemd en een bril met grote vierkante glazen, zou de Rencontres geen Frans evenement willen noemen, zegt hij in het bureau van zijn eigen kunstgalerie.

Ja, het waren begin jaren negentig twee Franse fotografen die met het idee voor de biënnale kwamen. Toen om de nog relatief onbekende Malinese fotografen Malick Sidibé en Seydou Keïta onder de aandacht te brengen – die werden later wereldberoemd. Maar, zegt hij, de Malinese staat was er ook altijd bij betrokken.

Toch geeft de artistiek directeur toe: de Franse ‘stempel’ op de biënnale was groot. Een fors deel van het budget kwam uit Frankrijk, en ook de foto’s werden er geprint. Diarra: „Een Malinese oud-minister van cultuur vergeleek de biënnale eens met een brievenbus.

In Parijs werd alles besloten, in Bamako werd het uitgevoerd.” Werd de Franse bijdrage bij de vorige editie in 2022 al flink teruggeschroefd vanwege de diplomatieke spanningen, dit jaar was het nul. Diarra hoopte dat de Malinese autoriteiten dat gat zouden vullen, maar dat gebeurde niet.

Het vergde volgens hem dan ook de nodige „artistieke en intellectuele gymnastiek” om deze editie, met dertig geselecteerde fotografen, toch door te kunnen laten gaan. Een sobere, soms vrijwel onbestaande scenografie. Geen lijsten om de foto’s en er waren nauwelijks dagvergoedingen voor de niet-Malinese fotografen die wel konden komen en die niet, zoals anderen, vastliepen op Mali’s aangescherpte visaregels.

„Maar we hebben ons woord gehouden”, zegt Diarra. „Wij zeiden dat Mali dit zelf kan organiseren. Dat hebben we laten zien.

Dat voelt als een overwinning.” De situatie rond de biënnale tekent hoe Mali’s cultuursector wordt geraakt door de turbulente tijd waar het land doorheen gaat. Mali stond wereldwijd bekend om zijn festivals.

Voor fotografie, muziek, kunst. Maar vooral westerse bezoekers én financiers blijven nu weg. Niet alleen vanwege de coup en de nieuwe politieke verhoudingen.

Maar ook vanwege de alarmerende veiligheidssituatie in het land. Sinds in 2012 een opstand van Toeareg-rebellen uit het noorden werd gekaapt door jihadisten, zaaien aan Al Qaeda en Islamitische Staat gelieerde groepen, die dromen van een kalifaat, terreur door grote delen van het land. De opkomst van de jihadisten betekende het einde van onder meer het mythische Festival au Désert, dat vanaf 2001 in de noordelijke woestijn nabij Timboektoe werd georganiseerd.

Duizenden bezoekers uit heel de wereld kwamen af op de meerdaagse concerten onder een sterrenhemel. Evenals sterren als Led Zeppelins Robert Plant en Bono. Bij de laatste editie in 2012, het festival was toen al om veiligheidsreden naar Timboektoe verplaatst, beklom de U2-zanger het podium waar hij zich voegde bij de Toearegrockers van de band Tinariwen.

„Dat was in januari”, zegt Manny Ansar, de nu 63-jarige bedenker en organisator van het festival, in zijn kantoor in Bamako. „In maart was het hotel waarin Bono had geslapen een sharia-tribunaal geworden waar handen van mensen werden afgehakt.” Ansar, zelf een toeareg die opgroeide in de zuidelijke hoofdstad Bamako, had met het festival zijn ‘twee werelden’ bij elkaar willen brengen: opeenvolgende opstanden van de Toearegs in het noorden, verlangend naar een eigen staat, hadden geleid tot een scheuring met de Malinezen in het zuiden.

Maar hier dansten Toearegs op de klanken van grande dame Oumou Sangaré en jongeren uit Bamako op Tinariwen. Ansar: „Het was een droom.” Toen was het ineens voorbij.

Zijn Festival au Désert werd een festival in ballingschap. Op uitnodiging toerde Ansar met Malinese muzikanten uit het noorden en zuiden door de VS en Europa „om te laten zien dat we nog altijd één zijn”. Ook trekt hij sindsdien jaarlijks met een Caravane pour la Paix , een vredeskaravaan van artiesten, langs vluchtelingenkampen in Mauritanië en Burkina Faso – en langs culturele festivals in Mali die wel nog bestaan.

Het festival opnieuw organiseren durft Ansar voorlopig niet. Te veel mensen zouden willen komen, zegt hij. „Die verantwoordelijkheid durf ik niet aan.

” De situatie in het noorden is nog altijd volatiel, ondanks de aanwezigheid van het Malinese leger. Toch is er sinds enkele jaren een nieuw festival in Timboektoe: Vivre Ensemble , samenleven, georganiseerd door Salaha Maïga. Om „het sociale weefsel te herstellen”, zegt de 35-jarige lokale politicus over de telefoon.

Met rondetafeldiscussies, kamelenraces en muziek wilde hij vooral jongeren in Timboektoe overtuigen van het belang van sociale cohesie en vrede. Wat klein begon, is inmiddels uitgegroeid tot een meerdaags festival dat bij de laatste editie afgelopen december enkele tienduizenden bezoekers trok – waaronder ook tientallen toeristen uit de VS en Zweden. Ook aanwezig waren drie ministers, waaronder die van Defensie, en Malinese muziekgiganten als Vieux Farka Touré en Cheick Tidiane Seck.

Hij krijgt veel steun van de regering, zegt Maïga, zelf lid van de ‘Nationale Transitieraad’, een soort tijdelijk parlement. Zo vingen zij deels de logistieke steun op die VN-missie Minusma het festival bood, tot de junta ook hen de deur wees . Het evenement geeft dan ook een sterke boodschap af.

„Als wij tot één uur ’s nachts concerten in de buitenlucht geven, laten we de wereld zien: we leven door.” Dat is precies wat de junta wil uitdragen: dat zijn leger aan de winnende hand is. Dat de terroristen worden verdreven.

Zo rooskleurig is de situatie niet. Enkele maanden voor de vorige editie van Vivre Ensemble kwamen ruim honderd mensen om toen jihadisten een veerboot bij Timboektoe aanvielen. Nog steeds is een deel van de wegen die naar de woestijnstad leiden onder controle van aan Al Qaeda gelieerde strijders.

Voor de goedlachse toetsenist en zanger Cheick Tidiane Seck was zijn optreden op Vivre Ensemble zijn eerste in Timboektoe sinds het Festival au Désert. „Het voelde als een bevrijding”, zegt de muziekster, gezeten in een grote fauteuil in een ietwat vergaan cultuurhuis in Bamako. Toch had hij zo zijn twijfels bij het zien van de westerse toeristen.

„Dit is nog niet het moment”, zegt hij voorzichtig. Dat is niet de boodschap die op een kleine drie uur rijden van Bamako wordt uitgedragen, in de historische stad Ségou. Deze week vindt daar één van Mali’s meest bekende muziek- en kunstfestival plaats: het Festival sur le Niger , vernoemd naar de rivier die hier langs de stad stroomt.

Ooit een vaste stop voor toeristen die zich er vergaapten aan de architectuur van rode aarde en de resten van een ooit machtig Bambara-koninkrijk. Maar toeristen komen er nog nauwelijks. De dreiging van de jihadisten begint vanaf de overzijde van de rivier en het leger, bijgestaan door Russische huurlingen, patrouilleert in de omgeving.

Behalve één keer per jaar, tijdens het festival, wanneer – sinds enkele edities – ook ngo-werkers en diplomaten, ondanks de hen opgelegde restricties, vanuit Bamako richting het hart van Mali naar Ségou reizen. „We zijn een weerbarstig festival”, zegt directeur Djibril Guisse, in een kantoortje op het terrein waar schilders de laatste lagen verf aanbrengen in wat de expositieruimtes voor Malinese kunstenaars worden. Verderop ligt de koepel van een groot podium al op zijn plek.

Het festival, dat nu twintig jaar bestaat, is altijd doorgegaan, zegt Guisse. Zij het in aangepaste vorm. „Geen concerten, maar bijvoorbeeld wel discussiepanels.

” Ook verschoof de locatie, naar een beter te beveiligen plek, nog steeds aan de rivier. Vanaf 2016 kwam de muziek gestaag weer terug. „Dit jaar”, zegt Guisse trots, „wordt het één van de grootste tot nu toe.

” Met een onmiskenbaar politiek tintje – en niet alleen omdat de oprichter en jarenlange directeur van het festival de nieuwe minister van Cultuur is. Speciaal genodigden zijn deze keer vertegenwoordigers van Burkina Faso en Niger – de twee buurlanden die na eigen staatsgrepen en ruzies met Frankrijk nu met Mali een verbond vormen; de Alliantie van Sahelstaten (AES). „De week van de broederschap”, staat in oranje letters op een muur midden op het terrein naast het logo van de AES.

Er zal ook een „avond voor de AES” zijn, vertelt Guisse. Met een groot concert. „Dit gaat niet alleen over drie landen die hun lot in eigen handen hebben genomen”, zegt de directeur.

„We vieren ook de vrede en de cultuur van deze landen.” Zo lijkt de junta cultuur als propagandamiddel te omarmen. Onlangs nog riep militair leider Assimi Goïta 2025 uit tot „het jaar van de cultuur” waarin Mali’s artiesten en erfgoed moeten worden gepromoot.

Voorlopig richt hij zich daarbij vooral op Malinezen zelf. De organisatie van Guisse worstelde met de aangescherpte visaregels – die onder meer Fransen uitsluiten. Het was wel wat gedoe om hier te komen, grijnst de Frans-Ivoriaanse fotograaf Willow Evann, die in Parijs geen visum kreeg.

Hij haalde nog net het einde van de fotobiënnale, waar hij deel uitmaakt van de hoofdexpositie in het Nationaal Museum. Daar hangen niet de originelen met houten blokconstructies waarop foto’s van oude Afrikaanse monarchen en Frankrijks koloniale troepen staan, maar twee grote foto’s daarvan. Er waren wat financiële zorgen rond het transport.

„Maar ze hebben een oplossing gevonden”, zegt Evann terwijl hij enthousiast door de expositieruimte loopt. Daarbij is het „voor een nobel doel. Voor mij is het een eer juist dit jaar deel te nemen aan de Rencontres en om in Mali te zijn op dit moment van historische emancipatie.

Dat vind ik belangrijker dan al het andere.”.