Magisch Parijs

‘Mogen we er niet even door? Ook niet héél eventjes? Alstublieft?” De voorste Amerikaan van het groepje kijkt de beveiliger aan de rand van het Parc du Champ de Mars smekend aan.

featured-image

‘Mogen we er niet even door? Ook niet héél eventjes? Alstublieft?” De voorste Amerikaan van het groepje kijkt de beveiliger aan de rand van het Parc du Champ de Mars smekend aan. Die schudt zijn hoofd: non . Intussen gebaart hij dat ik kan doorlopen, met mijn accreditatie.

„Maar we willen zo graag heel even de Eiffeltoren zien ...



” hoor ik nog, en dan leg ik mijn telefoon en sleutels in een bak voor de scan, loop ik door een detectiepoortje en ben ik op het volledig afgeschermde terrein. Ik was hier in februari en toen was de Eiffeltoren meteen te zien bij het binnenlopen van het park. Nu zie ik de Eiffeltoren nog niet.

Hij staat verscholen achter de tijdelijke gebouwen die als witte blokkendozen op het gras zijn neergezet. Het is net donker, er is bijna niemand hier. Dat heerlijke gevoel van spanning in mijn buik neemt toe.

Ik had dat al toen we vanochtend van huis vertrokken. En toen we, tussen het Stade de France en het olympisch zwemstadion door, reden over de snelweg in de Parijse buitenwijk Saint-Denis. Alles helemaal klaar.

Overal logo’s van de Spelen. Vergeef me als u nu het kleine kind in me ontdekt, dat al dagen vroeg wakker wordt in de wetenschap dat er iets fantastisch gaat gebeuren, maar een moment nodig heeft om zich te herinneren wat het ook alweer was. Journalisten horen een koele distantie te bewaren, zich niet te laten meeslepen.

Te doen alsof het maar heel normaal is dat ze de Olympische Spelen mogen verslaan. Uiterlijk zul je mij niet op extr.