‘Laaggeletterdheid vinden we een belangrijk probleem, maar dat zie je bedroevend weinig terug in het onderwijsbudget’, zegt de expert

Nederland telt ongeveer 2,5 miljoen laaggeletterden, die lastiger een baan kunnen vinden, terwijl hun kinderen groter risico op een taalachterstand lopen. „Het probleem wordt heel belangrijk gevonden, maar dat zie je niet terug in het budget.”

featured-image

Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken telt Nederland ongeveer 2,5 miljoen laaggeletterden. Ze kunnen problemen ondervinden bij het vinden van een baan, omdat ze geen sollicitatiebrief kunnen schrijven. Ook is het bedienen van smartphones, tabletcomputers of een pc lastig, evenals het invullen van formulieren, bijvoorbeeld van de Belastingdienst.

En hun kinderen lopen een groter risico op een taalachterstand, omdat laaggeletterde ouders minder vaak voorlezen en niet kunnen helpen met huiswerk. Voorgaande alinea had stukken eenvoudiger kunnen worden geschreven, zegt Martijn Jacobs van communicatiebureau Loo van Eck. Het bureau ontwikkelde het programma ‘Klinkende taal’ en dat telt maar liefst zeven moeilijke woorden, twee lange zinnen (waarvan één ingewikkelde), drie hulpwerkwoorden (‘kunnen’) en drie keer een naamwoordstijl (onder meer ‘het vinden van’).



Op A2-niveau, waarmee je laaggeletterden kunt bereiken, suggereert hij de volgende alinea: „Er zijn bijna 2,5 miljoen mensen die niet goed kunnen lezen en schrijven. Deze informatie komt van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze mensen vinden moeilijk een baan.

Ook vinden ze het moeilijk om met het internet te werken. Of om formulieren in te vullen. Hun kinderen kunnen ook vaak niet goed lezen en schrijven.

Dat komt omdat ze minder vaak aan hun kinderen voorlezen. Of ze helpen met hun huiswerk.” Jacobs specialiseert zich „al dertig jaar” in begrijpelijk communiceren.

Waar moet je op letten? Veelvoorkomend misverstand is dat een grafiek of schema altijd helpt. Hij moest eens een folder over het zorgsysteem maken waarin alle Nederlanders hun eigen situatie konden vinden. „Ik dacht aan een stroomschema”, waarbij de invuller door het beantwoorden van ja/nee-vragen een route aflegt en uitkomt bij de voor hem geldende situatie.

„Maar dat gaat ook verkeerd, want visuele communicatie vereist ook geletterdheid.” Andere tips: vermijd beeldspraak en woorden met meerdere betekenissen. Die zijn met name lastig voor mensen die de taal nog moeten leren.

„Als je het woord ‘bank’ nog niet zo vaak hebt gehoord, is het vreemd dat je er geld op kunt zetten, maar ook op kan zitten.” Een voorbeeld van hoe het mis kan gaan, vindt Jacobs, is de persconferentie bij de verloving van kroonprins Willem-Alexander en Máxima, in 2001. Ze is het Nederlands dan net een beetje machtig.

Journalist Sven Kockelmann vraagt: „Heeft u enig idee waaraan u begint?” Ze kijkt Willem-Alexander vragend aan. Die vertaalt voor haar: „ Do you know what you starting with, what you’re actually doing? ” Maxima begint te vertellen dat ze nog werkt. Waarop de kroonprins zegt: „Nee, nee, what you’re doing to yourself .

’ Maxima begrijpt er niets meer van. Jacobs: „En dan probeert RVD-voorlichter Eef Brouwers de boel nog te redden met ‘Heeft u zich gerealiseerd welke toekomst voor u ligt?’ Dan weet ze het natuurlijk helemaal niet meer.” Het ‘NOS Journaal in Makkelijke Taal’, een dagelijkse bulletin voor laaggeletterden, is een belangrijke stap.

„Gemaakt door goede, gedreven mensen”, weet onderzoeker Maurice de Greef. Maar het is volgens hem ook een symptoom van hoe Nederland de problematiek van laaggeletterdheid aanpakt. „We worden steeds beter in het ontsluiten van informatie op een begrijpelijke manier, in bijvoorbeeld overheidscommunicatie”, zegt De Greef.

„Maar structureel is er te weinig aandacht voor deze 2,5 miljoen mensen.” De Greef houdt de UNESCO Leerstoel Volwasseneneducatie aan de Vrije Universiteit in Brussel. Wat het bijscholen van laaggeletterden betreft steekt Nederland schril af bij Vlaanderen en andere Europese landen, zo liet hij afgelopen juni zien in zijn Staat van de Nederlandse Volwasseneneducatie (2024).

Met deze jaarlijkse studie vult hij de Staat van het Onderwijs aan, die niet ingaat op deze vorm van onderwijsbehoefte. Duidelijk is dat circa 350.000 inwoners in Vlaanderen aan hun basisvaardigheden (taal, rekenen en digitale vaardigheden) werken, waar in Nederland 50.

000 mensen hun weg vinden naar dit type volwasseneducatie. Nog meer getallen: 80 procent van die cursisten hebben Nederlands niet als eerste taal. Terwijl de meerderheid van de laaggeletterden, ruim 60 procent, wél van huis uit Nederlands spreekt.

„Heel veel mensen uit deze categorie bereiken we niet.” In de vijf regio’s waar de meeste NT1’ers, ofwel mensen voor wie Nederlands de eerste taal is, leertrajecten volgen, blijkt een ROC nog altijd de plek waar ze aan hun basisvaardigheden werken. Wat is er gebeurd, volgens De Greef? Vanaf 2015 hebben ROC’s (Regionale Opleidingscentrum) geen wettelijke taak meer bij de zogeheten trajecten basisvaardigheden voor volwassenen.

De overheidsmiddelen waren vanaf het begin van de eeuw naar onder de 100 miljoen geslonken, een derde van wat het in 2003 was. Van het onderwijsbudget gaat nu 0,5 procent naar volwasseneneducatie. „Als ik dat aan internationale collega’s vertel, schieten ze in de lach”, zegt De Greef.

„Maar dat is bedroevend. Elk jaar, in de Week van de Alfabetisering, wordt de problematiek altijd heel belangrijk gevonden. Maar als je naar de middelen kijkt, zie je daar weinig van terug.

” De infrastructuur is volgens De Greef grillig geworden doordat de aanbestedingsrondes rond volwasseneneducatie elke twee of vier jaar opnieuw lopen. „In de grote vier steden begrijp ik dat je differentieert, omdat je wil specialiseren in wijken en onderwerpen.” In de rest van het land levert dit niet de gewenste resultaten op, volgens De Greef.

In Nederland springen commerciële taalinstellingen en bibliotheken in het gat. „Maar een bibliotheek, dat vinden mensen juist spannend. Die willen niet in eerste instantie bij boeken zijn.

Die willen een goed schoolgebouw, met gekwalificeerde docenten.”.