Kunstenaar William Kentridge maakte negen films over de ‘strijd tussen logica en intuïtie’ in zijn hoofd

In zijn schitterende nieuwe animatieserie ‘Self-Portrait as a Coffee Pot’ gebruikte de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge zijn studio als decor voor alles wat zich in zijn hoofd afspeelt. De serie is te zien op de Biënnale van Venetië en nu ook bij streamingdienst Mubi.

featured-image

Er wonen twee schoolmeesters in het hoofd van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge (Johannesburg, 1955). Hoewel de filmmaker, animator, tekenaar, installatiebouwer en decorontwerper het liefste met grote stukken vlekkerig houtskool werkt, dragen ze allebei een onberispelijk wit overhemd, leesbril aan een koordje om de hals. Die outfit is ook een kostuum: Kentridge is vaak de hoofdpersoon in zijn eigen werk.

En in zijn nieuwe online animatieserie – in installatievorm ook nog te zien op de Biënnale van Venetië – Self-Portrait as a Coffee Pot dus zelfs in tweevoud. Ze palaveren beschaafd met elkaar, die twee, vastbesloten om altijd in de contramine te zijn. „In het hoofd van de kunstenaar strijden logica en intuïtie om voorrang”, zegt hij daarover tijdens een videogesprek.



In Nederland is Kentridge bekend van tentoonstellingen in het Eye Filmmuseum en voorstellingen op het Holland Festival. Het zijn heerlijke films, negen keer een half uur, ze gaan over grote thema’s als het kunstenaarschap, utopie en kolonialisme, sterfelijkheid en optimisme. Ze buitelen van strenge ideeën en geestige associaties, en bevatten ontroerende persoonlijke verhalen.

Vaak worden die schoolmeesters vergezeld door dansers of musici met wie Kentridge onder andere samenwerkt in het door hem opgerichte kunstenaarscentrum ‘Center for the Less Good Idea’. De filmpjes spelen zich allemaal af in zijn studio in Johannesburg, die hij ombouwde tot decor, en waar we hem aan het werk zien – zijn karakteristieke manier van tekenen, uitwissen, overschilderen. Ook een grimmige metafoor voor alles wat we niet willen zien in de wereld en de geschiedenis.

Hij beplakt zijn werk met krantenkoppen. Rijdt er overheen met een fietswiel. Tekent zijn schaduw na.

Projecteert filmpjes op zijn schetsboeken. En ’s nachts razen de papiermuizen over zijn tekentafel om de weggooide proppen weer open te vouwen. Kentridge is niet alleen een perfectionist, maar ook iemand voor wie het ‘goede idee’ te beperkt is.

Het minder goede biedt misschien meer artistieke vrijheid, vertelde hij ooit. En het is minder totalitair. Want hoewel hij zichzelf niet nadrukkelijk een politiek kunstenaar noemt, zijn politieke thema’s ook in Self-Portrait as a Coffee Pot weer overal.

Zijn werk is geworteld in de geschiedenis van Zuid-Afrika waar hij als zoon van twee anti-Apartheid-advocaten opgroeide en als kind van de Koude Oorlog met een kritisch en een gefascineerd oog keek naar het mislukken van de utopieën van de twintigste eeuw. In die dubbele blik hebben we die twee zielen weer. Kentrigde: „In de studio zijn als het ware altijd twee mensen aan het werk.

Het ‘zelf’ wordt doormidden gespleten in de persoon die de tekening aan het maken is en degene die ontstaat als je een stap achteruit doet en naar het resultaat van je werk kijkt. Plotseling word je criticus in plaats van kunstenaar. Je ziet dat er van alles mis is, begint aanwijzingen te geven aan je andere zelf.

En dan doet die een stap terug naar voren en gaat verder met de tekening.” Dat Kentridges studio het toneel is van de films met zichzelf als belangrijkste tegenspeler, is geen toeval. Het werk ontstond tijdens Covid, en veel mensen hadden toen geen andere gesprekspartner dan zichzelf.

Maar gedurende het proces werd de studio ook een stand-in voor het hoofd van de kunstenaar. De plek waar dingen ontstaan voordat ze een weg naar buiten vinden. Waar de droomlogica overheerst.

En waar alles vloeit en met elkaar in verbinding staat. Een oord van eindeloze mogelijkheden. Net zo goed als de koffiepot een zelfportret van hem kan zijn, is de studio dat ook, zegt hij in de serie.

We zien hem in een variatie op de beroemde spiegelscène uit de politieke slapstick Duck Soup (1933) van de Marx Brothers oog in oog met zichzelf staan. „Maar je ziet ook mijn studio-assistent Diego Sillans en danseres Teresa Phuti Mojela als mijn spiegelbeeld opduiken, of ik als dat van hen. We hebben ook dubbelgangers die we niet per se zelf zijn.

De spiegel is een van de oudste filmische illusies, maar tegelijkertijd doorbreek ik die illusie en maak ik de kloof tussen jezelf en de rest van de wereld zichtbaar door niet alles synchroon te laten lopen.” De laatste aflevering heet In Defence of Optimism – een vederlicht einde. Dat optimisme moeten we heel letterlijk nemen.

„Het is geen onderwerp”, zegt hij. „Maar een activiteit.” Het gaat volgens hem over het persoonlijke plezier dat ontstaat uit het werk: „Uit de zekerheid dat je iets aan het maken bent dat door anderen gezien zal worden.

Het is een optimisme van ‘agency’, van handelingsvrijheid, van de erkenning van het zelf. Het is die stap terug doen en het werk aan de wereld geven. Het optimisme is het kunstwerk.

”.