Kunstenaar Joost Conijn bouwde een ronddraaiend huis: ‘Grenzen zijn ingesleten beperkingen’

Zijn hele leven al is Joost Conijn ‘professioneel buitenstaander’. Hij zoekt de grenzen van de conventies op, zowel in de kunst als in de maatschappij. Een gesprek over zijn werken: van ronddraaiend huis tot een zelfgebouwd vliegtuig.

featured-image

Joost Conijn heeft een ronddraaiend huis gebouwd. In Almere, met z’n eigen handen, en af en toe die van een stagiair. Als kunstwerk past het daarmee perfect in Conijns oeuvre, dat onder andere bestaat uit een zelfgebouwd vliegtuig, een zelfgebouwde auto die rijdt op hout en verschillende films over mensen aan de rand van de maatschappij – maar daarover later meer.

Eerst zijn huis: dat is rond, zo’n tien meter hoog, de ene helft van stucplaten, de andere helft van glas. En het belangrijkste: het kan dus draaien. Op deze heldere, zonnige winterdag klimt Conijn op een simpele, rode, enigszins ouderwetse Gazelle-racefiets aan de rand van het glas en begint te trappen – niet eens hard, het is eerder alsof hij even lekker uitrijdt na een hellinkje.



Toch begint het huis te bewegen, rustig, gestaag, vanzelfsprekend bijna. „Ik redeneerde”, aldus Conijn, „een beetje wielrenner produceert 300 watt. Ik ga, heel bescheiden, uit van 150 watt – dan moet je zo’n 460 keer trappen om het huis helemaal rond te laten gaan.

Dat is een minuut of drie, drie-en-een-half. En het mooie is: het kost nauwelijks moeite, het gaat allemaal heel soepel, terwijl één mens toch een heel huis in gang zet.” Waarom zou je dat willen? „Ik draai om de zon.

Op dit moment wil iedereen zonne-energie, plaatst zonnepanelen op z’n dak met zo’n zoemende warmtepomp ernaast. Dat doet iedereen op precies dezelfde manier, alsof die panelen de enige oplossing zijn in de energietransitie. Maar dat betwijfel ik sterk.

Kijk naar de huizen hier aan de overkant: af en toe gaat zo’n printplaat kapot, dan komt er weer een busje voorrijden voor een nieuwe à 3.000 euro. De metalen die erin zitten verwerkt, de schadelijke mijnbouw.

.. Maar ondertussen heeft dat huis óók een glazen pui op het zuiden waarachter het in de zomer zo warm wordt, dat er weer geblindeerd moet worden.

Dus ik dacht: dat kan simpeler, waarom draait het huis niet gewoon met de zon mee? Hier is het in de zon permanent zo’n 20, 22 graden. Wordt het te warm, dan draai je het huis een stukje.” Die fiets lijkt in al z’n ielheid wel een beetje een statement.

„Nou ja, het is gewoon het type fiets waarop ik ook wielren. Maar oké, die lichtheid heeft wel een betekenis. Ik vind: alles, echt alles in Nederland wordt veel te zwaar gebouwd.

De gemiddelde ingenieur rekent bij een huis of een brug of een weg uit wat er nodig is aan steun- en draagkracht en gooit daar dan een factor twee overheen – als ie niet goed kan rekenen een factor vier. Zogenaamd voor de veiligheid, maar het is allemaal angst. Dat er iets fout gaat en zij dan verantwoordelijk worden gehouden.

Er is maar één industrie waarbij het anders gaat: vliegtuigen. Die moeten ook voorzichtig zijn, zou je denken, maar omdat zij zich het extra gewicht niet kunnen veroorloven, zijn vliegtuigingenieurs een stuk preciezer – daar is de factor nooit hoger dan anderhalf. Dat vond ik ook al fascinerend toen ik zelf mijn vliegtuig bouwde: dat die zuinigheid, die precisie, best kan, als je het maar wilt.

Dat probeer ik in dit huis in praktijk te brengen.” Het is hier daardoor allemaal wel vrij kaal. „Comfort wordt zwaar overschat.

Ik heb geen douche, geen warm water, in de zomer zwem ik hier in de vaart, allemaal prima. Van comfort wordt een mens lui, en gaat ie nóg meer op veilig spelen. Dat is nou precies waar we als mensheid van los moeten komen.

” Dat Conijn (1971) nu als kunstwerk een ronddraaiend oncomfortabel huis bouwt, maar dat ook doet in een Almeerse buitenwijk waar elk dag wel een paar mensen door het hek heen foto’s van de constructie staan te maken, is tekenend voor zijn positie als ‘professioneel buitenstaander’. Conijn zoekt al zijn hele leven de grenzen van de conventies op, zowel in de kunst als in de maatschappij. „Tot mijn negende woonde ik met mijn ouders in Amsterdam”, vertelt hij.

„Ik zat daar op de Vrije School, m’n ouders verkeerden een beetje in hippie-kringen. Daar was ik geen buitenstaander. Maar toen verhuisden we naar een buitenwijk van Breda – en ineens zat ik vol in de jaren vijftig.

Ik dacht meteen: hier klopt iets niet. Ik wilde eruit. En ik wilde altijd al achter de dingen kijken.

Dan zat ik bij m’n ouders in de auto en als m’n vader op het gaspedaal trapte vroeg ik: ‘Waarom gaat ie op een gegeven moment eigenlijk niet meer harder?’” Lachend vertelt hij dat hij al op zijn elfde alleen met een vriendje op vakantie probeerde te gaan („Mocht niet”), op z’n twaalfde een ligfiets bouwde en op zijn twintigste in z’n eentje naar India fietste („Nog best een gedoe, want ik moest door het toenmalige Joegoslavië waar het oorlog was”). Dit alles mondde in 2000 uit in zijn eerste geruchtmakende kunstwerk: de film Vliegtuig , waarin we zien hoe Conijn met eigen handen een vliegtuig bouwt – en daarmee in Marokko ook daadwerkelijk de lucht in gaat. Conijn: „ Vliegtuig ontstond omdat het bouwen van een vliegtuig altijd wordt beschouwd als iets wat je echt niet zelf kunt doen.

Kan niet, mag niet, is gevaarlijk. Dus uit recalcitrantie, en omdat ik zulke grenzen altijd als enorm dwingend ervaar, dacht ik: ik doe het gewoon.” Conijns projecten zijn steevast zo aanstekelijk dat ze andere mensen stimuleren hun grenzen op te rekken.

„Dan landde ik bijvoorbeeld in de woestijn in Afrika – wat onder normale omstandigheden helemaal niet kán, niet mag, ze zouden me moeten opsluiten. Maar dan zit je tussen die mensen, die zien het vliegtuig en na een dag of twee beseffen ze: die jongen moet verder, want hij is bezig met een reis. En dan gaan ze helpen, gaan ze voorbij hun eigen gewoontes, en blijkt dat ook voor henzelf een bevrijding.

” Is dat voor jou de essentie van kunst: bevrijding? De luiken opengooien? „Mijn werk gaat daar eigenlijk altijd over: grenzen opzoeken en kijken hoe je ze kunt verleggen. Daarbij heb je twee soorten mensen: zij die hardnekkig aan die grenzen vasthouden en zij die open staan voor verandering. Bij Vliegtuig dachten veel mensen dat zoiets niet kon.

Voor Houtauto , m’n auto die rijdt op hout, geldt hetzelfde. En ook bij dit huis speelde het weer: er zijn wel meer draaiende huizen, maar toen ik het plan aan experts voorlegde waren sommigen heel stellig: dit kon echt niet.” Hij grijnst en kijkt naar zijn fiets.

Door die belangstelling ging Conijn ook op zoek naar andere mensen aan de rand van de maatschappij. Dat begon in 2003 met Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl : een film over zeven kinderen die aan de rand van Amsterdam leven als hedendaagse ‘wilden’: ze wonen in een gammele caravan op een braakliggend terrein, voorzien zelf in hun eten (soms gejat uit de restpartijen van een supermarkt), bouwen fietsen, ze spelen met een bijl. Siddieqa (.

..) is een adembenemende film, vooral omdat je je als toeschouwer niet kunt voorstellen dat dit bestond, aan het begin van een nieuw millennium, in wereldstad Amsterdam.

„De totale anarchie van die kinderen”, zegt Conijn, „vond ik interessant. Zeg maar gerust: leerzaam. Ze gingen niet naar school, stonden los van het systeem – het contrast met ‘normale’ kinderen, die volkomen worden ingeperkt door hun opvoeding, door hun telefoon, was enorm.

Ze hadden het niet altijd makkelijk, maar ik vroeg me toch af wie er beter af is.” Later, in 2018, maakte je ‘Good evening to the people living in the camp’ waarvoor je maandenlang in vluchtelingenkampen in Griekenland en bij Calais filmde. Was dat de uiterste consequentie van het grenzen en buitenstaanders opzoeken? „In zekere zin wel.

Ik zag, zoals iedereen, die kampen op tv – al die mensen die een ander, beter leven nastreefden, maar vervolgens strandden op een grens. Er werd zo hard over hen gesproken. Naar.

Dus ik dacht: ik ga er zelf naartoe, kijken, het is maar driehonderd kilometer. Toen ik daar vervolgens rondliep bleek de situatie heel anders dan ik zag op tv. Zo’n kamp is een heel eigen wereld, met eigen regels en codes en allemaal mensen die op hun eigen manier proberen te overleven.

Tegelijk is de journalistiek daar heel incident-gedreven. Dan stuurde de gemeente Calais bijvoorbeeld een persbericht uit dat het vluchtelingenprobleem écht te groot was geworden en het kamp zou worden gehalveerd. Vervolgens verschenen er diezelfde middag allemaal busjes met cameraploegen bij het kamp, waaronder die van de NOS, die er even filmden, en een stand-upje deden, om dat feit te bevestigen.

Iedereen blij: de helft van het probleem opgelost! Maar wat gebeurde er in de praktijk? Doordat de helft van het kamp werd afgebroken, raakten vijfduizend mensen hun hutje kwijt. Die trokken naar de andere helft, waardoor de bevolkingsdichtheid daar verdubbelde. Dat maakte alles erger: spanningen, geweld, ongedierte.

.. Daarom maakte ik die film.

Om te laten zien dat dit echte mensen zijn, met echte problemen in een echte wereld En misschien nog wel meer: de bedreiging wegnemen.” Schuilt er toch een idealist in je? „Ik weet niet of ik een idealist ben. Ik wil vooral laten zien dat grenzen vaak stomme, ingesleten beperkingen zijn, waar mensen zich niet bij hoeven neerleggen.

Vorige week was ik in Dakar, in Senegal. Daar namen we vaak de bus. Dat was dan een Mercedes van zestig jaar oud, waaraan eigenlijk alles kapot was: je zit op plankjes in het gangpad, om een kaartje te kopen geef je het geld door naar achteren en dan komen kaartje en wisselgeld weer terug.

Die bus heeft zelfs geen startmotor: wanneer ie weg wil, zijn er altijd wel mensen die ’m aan willen duwen – en dan gaat ie. De les daarvan is voor mij: zo’n startmotor is helemaal niet nodig, dus waarom zou je er moeilijk over doen als ie het niet doet? Zo’n bus relativeert onze manier van leven, onze waarden, onze beperkingen. Dat zou kunst ook moeten doen.

”.