Klimaathulp kan een geopolitiek wapen zijn voor het Westen

Door ontwikkelingslanden te helpen bij hun energietransitie versterken westerse landen niet alleen het mondiale klimaatbeleid. Het kan ze ook meer geopolitieke invloed geven.

featured-image

‘We zullen gezamenlijk wegzinken in een oceaan van wanhoop”, zei Frans Timmermans twee jaar geleden met gevoel voor dramatiek. Hij sprak op een conferentie in Rotterdam over de gevolgen van klimaatverandering in Afrika – die voorlopig veel groter zijn dan in Europa. Timmermans was toen nog klimaatcommissaris van de Europese Unie en pleitte voor meer samenwerking tussen het Europese en Afrikaanse continent.

Want, zei de Eurocommissaris, „zonder succes in Afrika is succes in Europa onmogelijk”. Timmermans wees erop dat landen klimaatverandering alleen samen het hoofd kunnen bieden. Ook al dragen Afrikaanse landen nu nog niet zoveel bij aan de uitstoot van broeikasgassen, de betekenis van Afrika bij het voorkomen van verdere klimaatontwrichting mag niet worden onderschat.



Zo’n 600 miljoen Afrikanen hebben helemaal geen toegang tot elektriciteit en bijna een miljard Afrikanen koken op zeer verontreinigende brandstof, zoals hout en petroleum. Hoewel zo’n 20 procent van de wereldbevolking in Afrika leeft, was het continent in 2022 volgens de website Our World in Data slechts verantwoordelijk voor 1,42 gigaton CO 2 – ongeveer 3 procent van het totaal. Wat betekent het als dat in de toekomst verandert? Afrikaanse landen hielden vorig jaar voor het eerst een eigen klimaattop, in Kenia.

De driedaagse conferentie werd afgesloten met een oproep tot actie, de Nairobi-verklaring . Hoe kan het, vroegen de deelnemende staats- en regeringsleiders zich in die verklaring af, dat Afrika door zijn ligging en weersgesteldheid 40 procent van alle mondiale duurzame energie zou kunnen opwekken, terwijl in het voorbije decennium van de 3.000 miljard dollar aan investeringen op dit gebied slechts 2 procent in Afrika terecht is gekomen? Wanneer maken geïndustrialiseerde landen eindelijk hun belofte waar om technologie te delen die kan bijdragen aan een ‘groene’ industrialisatie van Afrika? Waarom importeren rijke landen Afrikaanse grondstoffen, die met veel minder energie in Afrika zelf verwerkt kunnen worden? Is het rechtvaardig dat westerse ontwikkelingsbanken niet langer willen investeren in Afrikaanse gasprojecten, terwijl westerse landen zelf massaal geld hebben gestoken in vloeibaar gas (lng) toen de aanvoer van Russisch gas stokte? De Afrikaanse leiders wezen daarmee op wat zij zien als westerse hypocrisie in de energietransitie.

Die hypocrisie heeft een prijs; ze verkleint niet alleen het succes van het mondiale klimaatbeleid, maar schaadt ook de geloofwaardigheid van westerse landen. Met overtuigende klimaathulp kan het Westen landen voor zich winnen – ook op andere terreinen, zoals het standpunt over de oorlog in Oekraïne. Uitblijven van die hulp leidt gemakkelijk tot vervreemding.

In ‘Green Peace’, een zeer uitgebreid opiniestuk in het nieuwste nummer van het tijdschrift Foreign Affairs , wordt daarvoor gewaarschuwd. Daarin beschrijven Meghan O’Sullivan en Jason Bordoff hoe westerse landen dreigen terug te krabbelen nu de energietransitie ze voor grotere uitdagingen stelt. O’Sullivan is directeur van het Belfer Centrum voor internationale betrekkingen van de Harvard Universiteit, waar ze onder andere leiding geeft aan het project Geopolitiek en Energie.

Bordoff is oprichter van het Centrum voor mondiaal energiebeleid van de Columbia Universiteit en voormalig adviseur van president Barack Obama. Die terugtrekkende beweging vinden de auteurs misplaatst, vooral omdat het energiesysteem nauw verweven is met de geopolitiek. „De hervorming ervan biedt juist een kans meer aan te pakken dan alleen klimaatverandering”, schrijven O’Sullivan en Bordoff.

Ze verwijzen naar de grootschalige investeringen van het Marshallplan, waarmee de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog West-Europese landen voor zich wisten te winnen en vooral ook economisch aan zich te binden. Dat zouden westerse landen onder aanvoering van de VS ook met de energietransitie moeten doen. Louise van Schaik, expert klimaatpolitiek bij Instituut Clingendael, vindt het niet erg aannemelijk dat uitgerekend de VS voortrekker van zo’n hedendaags marshallplan zouden kunnen zijn.

„De VS zijn zelf een grote olie- en gasexporteur. Hoe kun je dan leidinggeven aan een plan om landen juist van olie en gas af te houden? De groene technologie die nodig zou zijn voor zo’n marshallplan komt bovendien vooral uit China. Ook Europese landen en internationale banken die projecten financieren in ontwikkelingslanden, kopen hun technologie in China omdat dat land het goedkoopst kan leveren.

” Van Schaik wil maar zeggen dat een marshallplan voor de energietransitie eerder een Europees of Chinees initiatief zou moeten zijn. De verschillen in aanpak tussen die twee zijn wel groot. „De Chinezen willen graag hun mooie zonnepanelen, windmolens en elektrolysers verkopen.

Dus zeggen ze gewoon: je kunt van ons een lening krijgen, maar dan moet je wel met Chinese bedrijven werken, punt”, aldus Van Schaik. „De Europeanen stellen voorwaarden. Ze zeggen: jullie moeten wel laten zien dat jullie de mensenrechten respecteren.

Je krijgt alleen geld voor de kosten die je ook echt maakt, en niet als je dan ook nog een privévliegtuig voor de president koopt. Vanuit Europees perspectief is dat te begrijpen, maar het brengt gedoe met zich mee. Je creëert een afhankelijkheidsrelatie en dat voelt niet goed voor de ontvanger van het geld.

” Dat vuurtje wakkeren de Russen en de Chinezen maar al te graag aan, zegt Van Schaik. Zij proberen de indruk te wekken dat de Europese groene agenda leidt tot een nieuw soort klimaatkolonialisme. En sommige Europese milieu- en ontwikkelingsorganisaties gaan daar volgens haar iets te gretig in mee.

Voor Europa is hier een wereld te winnen. De Europese klimaatfinanciering is veelal gericht op de armste landen en de duurzame ontwikkelingsdoelen. Daardoor is er weinig ruimte voor wat Van Schaik „groene energiediplomatie” noemt.

Maar het denken daarover is in ontwikkeling. Samen met andere Europese denktanks heeft Clingendael de Europese Commissie er aanbevelingen voor gedaan. „Europa heeft er belang bij dat andere landen voor hun industrialisatie niet eerst nog de kolen-, olie- of gasafhankelijkheid opbouwen waar Europa nu juist vanaf wil”, zegt ze.

„Dat is niet alleen belangrijk om de mondiale energietransitie te versterken. Europa wil dat landen minder olie en gas kopen in Rusland – en het is daar heel open over. En stiekem vindt Europa het ook niet erg als oliestaten in het Midden-Oosten wat minder rijk en minder machtig worden.

”.