:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/taxonomy/bf9b707-commentaar-itemafbeelding-2024.png)
De tijden, ze veranderen. Afgelopen woensdag plaatste D66-leider Rob Jetten een bericht op X waarop een grote poster te zien was. Tegen de achtergrond van een vliegkampschip, fregatten, gevechtsvliegtuigen, tanks en helikopters wapperen op het strijdlustopwekkende plakkaat de vlaggen van Europa.
In grote letters staat te lezen: ‘United Europe fights for freedom’. Hoe anders was het tien jaar geleden. In 2015 liet D66-leider Alexander Pechtold op Twitter weten dat hij het een „heerlijk bericht” vond dat Nederlandse militairen tijdens een oefening bij gebrek aan munitie ‘pang-pang’ moesten roepen.
Dit was dus een jaar nadat Poetin de Krim had geannexeerd, maar Pechtold was niet de enige die de ernst van die situatie niet goed inschatte. Nederland en veel andere Europese landen bezuinigden rustig door op Defensie, totdat de Russische inval in Oekraïne en de bruuske terugtrekkende bewegingen van de Verenigde Staten onder president Trump zorgden voor een koude plens water in het gezicht: kan Europa zichzelf eigenlijk wel verdedigen? En zo nee, wat moet er dan gebeuren? Op een top afgelopen zondag in Londen probeerden politici, onder wie premier Schoof, een begin van een antwoord op die vragen te vinden. Niet alleen beleidsmakers, ook burgers werden de afgelopen maanden wreed uit hun dromen gewekt – en pasten hun standpunten aan.
Uit een enquête die onderzoeksbureau Ipsos woensdag publiceerde blijkt dat de zorgen over de oorlog in Oekraïne nu zo groot zijn, dat bijna zes op de tien Nederlanders vindt dat defensie moet worden versterkt. Dat is de mening van zowel PVV-kiezers (55 procent) als van D66’ers (74 procent). Bijna de helft van de ondervraagden vindt dat het tijd wordt voor een Europees leger in plaats van losse nationale legers – iets waarvoor Jetten pleitte in zijn bericht op X, en een voornemen dat nu door meer PVV-kiezers word gesteund dan afgewezen.
Ruim een derde is voor herinvoering van de militaire dienstplicht die in 1997 werd opgeschort omdat de dreiging van het Warschaupact was weggevallen. Een kleine kanttekening hierbij: de bereidheid om zelf dienst te nemen in zo’n leger beperkte zich tot 18 procent van de ondervraagden. Beide zaken – het opzetten van een Europees leger of het herinvoeren van de opkomstplicht – zijn kwesties van de lange adem.
De Nederlandse krijgsmacht zou indien er weer dienstplichtigen zouden worden opgeroepen opleiders moet opleiden, kazernes moeten bouwen en materiaal moeten aankopen op een compleet overspannen wapenmarkt. Zo’n verandering kan zomaar een decennium duren, waarbij ook nog de vraag moet worden beantwoord of er eerder behoefte is aan dronepiloten dan aan zandhazen. Een serieus gesprek hierover – in de maatschappij en in de politiek – kan dus maar beter zo snel mogelijk beginnen.
Ook over een Europese krijgsmacht moeten in de discussie alle heikele kwesties aan bod komen: wie mogen er meedoen, hoe werkt zoiets in NAVO-verband, welke taal wordt er gesproken en welke wapens worden er gebruikt? Is het überhaupt wel nodig om een Europees leger op te zetten, of volstaat het beter coördineren van de inkoop van wapensystemen? Wat er ook gebeurt, er moeten de komende tijd keuzes worden gemaakt die serieuze gevolgen zullen hebben – op financieel en menselijk gebied. Burgers verdienen het dat politici dit niet verbloemen. Eerlijkheid is hier het devies.
.