:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/data128323016-c0b623.png)
Tijdens een generale repetitie in het Concertgebouw met het Radio Filharmonisch Orkest valt mijn blik op de rijen stoelen in de zaal. Rood en leeg verdwijnen ze naar achteren in de schaduw. Vanochtend las ik in een artikel dat het met de muziekeducatie in Nederland niet goed ging.
Zorgwekkend. Onderweg hiernaartoe ontstond in de orkestbus (toevallig?) een discussie dat gerenommeerde ensembles steeds vaker geen subsidie meer krijgen. Zorgelijk.
En toen belde een bezorgde moeder me van een meisje dat ik sinds kort vioollessen gaf: ze besloot met de lessen te stoppen, ze vond muziek overbodig: „Mijn dochter moet al zo veel en de toekomst heeft meer hulp nodig dan muziek kan bieden.” De verbinding werd verbroken en ik moest aan het domino-effect denken. Door de opeenvolging van de gebeurtenissen bezag ik mijn al meer dan veertig jaar durende carrière als (orkest)musicus ineens als onnodig, mijn leven als nutteloos.
Mijn geloof dat muziek de wereld beter zou maken begon te wankelen, kibbelde met de wetenschap dat muziek de wereld waarschijnlijk niet kon redden, totdat het me angstig om het hart werd: zou mijn beroep verdwijnen in de schaduw van de nabije toekomst? De ventilatie hoog boven het podium zorgt voor een fris briesje dat de orkestklank lijkt te wiegen maar niet mijn ontsteltenis kan temperen. Alsof Bruckner een hand naar me uitsteekt, bewijst zijn ‘Nulde Symfonie’ waarmee we al een paar dagen bezig zijn het tegendeel: twijfelen hoort erbij. Meningen veranderen, tegenslagen gaan voorbij maar muziek blijft.
Zijn toen omstreden stuk wordt tot op heden nog gespeeld. Maar dan bemoeit het noodlot zich ermee, door omstandigheden is de generale repetitie korter dan normaal. De spanning is voelbaar: er is niet genoeg tijd om de symfonie een keer helemaal door te spelen.
En terwijl we griezelen of het nog goed gaat komen, dirigeert Stanislav Kochanovsky ons door de belangrijkste thema’s van elk deel vol geloof in de goede afloop. Uiteindelijk kent het orkest niet alleen de zaal goed maar heeft het werk al menigmaal uitgevoerd. Maar ook al ben ik bereid met Kochanovky’s optimisme mee te gaan, het ‘trendy’ verzet tegen cultuur en klassieke muziek in ons land saboteert nu mijn vertrouwen: hoe aantrekkelijk is het voor het publiek naar de zoveelste uitvoering van een bekend stuk te luisteren? Hoeveel keer is het hier al niet gespeeld sinds 1869? Felix Otto Dessoff die het elders als eerste dirigeerde, vond het maar niets, waardoor Bruckner na één – min of meer botte - opmerking van Dessoff deze symfonie annulliert (geannuleerd) verklaarde.
Kochanovsky trekt zich er niets van aan en vertelt dat Bruckner – van nature onzeker – zijn tijd vooruit was, maar dat de modieuze tijdgeest van toen Bruckner tegenwerkte. Het enige wat hij kon doen was onmiskenbaar en trouw aan zichzelf blijven en daar gaat de Nulde over: geloof in de muziek. Tijdens de laatste minuten van de repetitie drukt Kochanovsky ons op het hart op de lange lijnen, vooruitblik en opbouw te letten– een kenmerk van al Bruckners symfonieën.
Het werkt. De zachte kracht van zijn ongebruikelijke ideeën en het brosse karakter van zijn thema’s spreken ineens tot mijn verbeelding, de muziek neemt het van me over en mijn gedachten schakelen terug naar twee weken geleden. Een van mijn altvioolcollega’s trakteerde onze gehele altvioolgroep op een rondleiding door het Concertgebouw.
Onder de indruk van zijn spontane uitnodiging dompelden we ons twee uur lang onder in de geschiedenis van een gebouw waar we wekelijks optreden maar waarover we erg weinig wisten. Sebastiaan Landkroon, suppoost en gids, die al dertig jaar toeristen door de Amsterdamse muziektempel loodst maar nog nooit een groep musici, liet ons niet alleen geheime kamers zien maar bezielde ons ook met leerzame verhalen. Het was 1881, de Parkzaal in de Plantage was gedateerd, Felix Meritis te klein voor een concertzaal en het Paleis voor Volksvlijt stond berucht om zijn slechte akoestiek.
In die tijd berichtte het Weekblad De Amsterdammer : „Terwijl in het buitenland de bestuurders van alle zichzelf respecterende steden voor goede concertzalen zorgen, voert onze overheid het noodlottige woord kunst in geen regeringszaak in haar schild.” Ondanks alle financiële obstakels en geharrewar met de gemeente Nieuwer-Amstel, slaagde architect Adolf Leonard van Gendt, (Dolf voor intimi) erin voor relatief weinig geld het gebouw – net iets buiten de stadsring – te voltooien. Het moest snel, het moest goedkoop en het moest indruk maken.
Geen beste combinatie om een solide meesterwerk neer te zetten. Maar het is hem wel gelukt. Alleen .
.. het gebouw stond in een weiland, weliswaar langs een romantisch slootje, maar midden in moerasgebied.
De heren met hun chique lakschoenen en de dames met de elegante slepen van hun avondjurken zonken binnen een paar stappen tot boven de enkels in het slijk. En klaagden! De koetsiers deden hun best om de muziekliefhebbers zo dicht mogelijk bij het gebouw te brengen maar de wielen zakten al gauw in de zomp. En ook zij klaagden! Twee jaar lang belaagden muziekliefhebbers de directie, schreven brieven naar de kranten en manifesteerden hun hang naar klassieke muziek tot hun wilskracht zegevierde.
De bestrating rondom het gebouw werd eindelijk gelegd en de feestelijke opening van het Concertgebouw stond niets meer in de weg. Binnen korte tijd werd het de drukstbezochte concertzaal in de wereld (750 concerten en rond de 750.000 bezoekers per jaar!) en kreeg het in 1972 de status van monument.
Maar toen honderd jaar na de feestelijke opening de fundering begon te rotten en dreigde te verzakken, reageerde de gemeenteraad opnieuw onverschillig, niet alleen financiële steun van de overheid bleef achterwege maar ook het inzicht dat muziek door al die jaren heen de harten van Nederlandse muziekliefhebbers voorgoed had veroverd. Op de dag van het concert klim ik het podium op, me er plotseling van bewust dat het bestaan van deze zaal al decennialang ook aan onze luisteraars te danken is. Als de dirigent van de lange trap naar beneden dribbelt klinkt het applaus van het publiek oorverdovend.
Net zoals de daaropvolgende stilte als hij naar het orkest gedraaid zijn armen in de lucht heft. Even, nog voordat we beginnen te spelen, kijk ik in de zaal. Geen enkele van de stoelen blijft rood vanmiddag.
Gerustgesteld volg ik de fijne slag van Kochanovsky’s baton en diep vanbinnen voel ik mijn vertrouwen in de nabije toekomst weer een beetje groeien..