‘Jongeren gebruiken Engelse woorden om hun taal een beetje te kruiden’

Jongeren gebruiken graag Engelse woorden. Maar de mate waarin ze dat doen wordt door ouderen „systematisch overschat”. Melissa Schuring zocht het uit: hoe praten kinderen onderling?

featured-image

‘Kinderen zijn meesters in het aanpassen van hun taalgebruik”, zegt Melissa Schuring . In haar promotieonderzoek (Katholieke Universiteit Leuven) onderzocht ze hoe vaak Vlaamse kinderen van de basisschoolleeftijd Engels gebruiken in hun Nederlands. Onder elkaar doen die kinderen dat duidelijk meer dan wanneer ze met een volwassene spreken.

En als je ze een rol laat spelen, varieert het heel erg. Spelen ze een gamer, rapper of voetballer, dan gebruiken ze meer Engels. Spelen ze een boer, een juf of een ‘eerste minister’, zoals dat in Vlaanderen genoemd wordt, dan gebruiken ze nauwelijks Engels.



Daarmee heeft Schuring aangetoond dat het Engels voor die kinderen een stijlelement is, iets wat ze al dan niet, afhankelijk van de situatie, aan hun Nederlands kunnen toevoegen. Schuring vroeg ook aan volwassenen hoe zij denken over die Engelse woorden die jonge kinderen in de mond nemen. Dan blijkt dat er gedacht wordt dat kinderen véél Engels gebruiken, en pubers héél veel.

„Het wordt systematisch overschat”, zegt Schuring. „En in de media wordt dat vaak nog verder uitvergroot. Hoe sommige kranten hierover schrijven is vaak erg defaitistisch.

‘We begrijpen onze kinderen niet meer.’ Of: ‘Het Nederlands verdwijnt langzaam.’” Maar dat speelt helemaal niet.

Het Nederlands van deze kinderen is prima. „Engels is voor hen een soort seasoning , afkruiding, iets waar ze hun taal mee opsmukken, om een bepaalde stijl aan te nemen.” Schuring had 26 jonge proefpersonen, van 7 tot 13 jaar oud.

14 meisjes, 12 jongens. Ze waren allemaal lid van dezelfde hockeyclub. „De keuze viel op een hockeyclub, omdat daar in België een heel homogene groep kinderen naartoe gaat, met een hoge socio-economische status.

We hadden voor dit onderzoek een homogene groep kinderen nodig. En ook wilden we een context met school vermijden. Want school is heel sturend, normgericht, en het Engels behoort meestal niet tot de norm.

Als we dit op een school hadden gedaan, zou dat de uitkomst beïnvloed kunnen hebben.” Als de kinderen met Schuring spraken, bevatte 3 procent van hun uitingen Engels. „Niet eens zo heel veel dus.

Dat ging omhoog als ze met hun vriendjes spraken: gemiddeld 7 procent. En als ze graag evaluerende adjectieven gebruikten, zoals cool of nice , dan kon het tot 15 procent doorstijgen, maar dat was echt in heel specifieke situaties, en enkel bij de oudste kinderen. Maar als de kinderen iemand moesten nadoen, werd het een heel ander verhaal: dan vonden we bij sommige rollen hogere percentages.

” „Jonge kinderen spelen graag een rol. Dat is iets wat ze in hun eigen spel sowieso doen. Ze zijn ermee vertrouwd, ze vinden het leuk.

We weten: als we iemand nadoen, passen we ons taalgebruik aan. Ik doe mijn moeder vaak na tegen mijn vrienden en dan praat ik met een iets andere stem. En als je wilt dat iemand herkent wie je nadoet, ga je overdrijven.

Je weet: een gamer of een rapper, die gebruiken veel Engelse woorden. Dan denk je: o, dan zal ik er maar extra veel gebruiken, dan hebben ze zeker door dat ik een gamer ben.” Kinderen zijn gewend om hun taalgebruik voortdurend aan te passen.

„Ze zien mij, en dan weten ze: oké, hier zit iemand bij wie ik geen Engels moet gebruiken, want die begrijpt dat niet. Dat denken ze dan. Dus dan gebruiken ze minder Engels.

En wanneer ze onder vriendjes zijn gebruiken ze meer Engels.” Wat ook meespeelt, zegt Schuring, is „dat ik niet tot hun groepje, hun in-group behoor. Ze gebruiken bepaalde woorden onderling.

Maar als ze zo'n woord bij bijvoorbeeld hun tante gaan gebruiken, gaat die tante dat woord misschien voortaan ook gebruiken, en dat is niet de bedoeling, want dan is het niet meer hún woord. Dat is de achterliggende gedachte, denk ik. Maar het is niet zo dat ze het zo ook kunnen verwoorden.

Zelf zeggen ze: een volwassene gaat dat niet begrijpen. En als een volwassene toch zo’n woord gebruikt, vinden ze dat awkward of cringe .” Schuring is enthousiast over het werken met jonge proefpersonen.

„Kinderen zeggen wat ze denken. Ze hebben weinig schroom. En het is geweldig als een kind na het onderzoek zegt: ik vond het heel leuk, wanneer kan ik nog eens terugkomen?” „Je moet ze, vind ik, het gevoel geven dat ze er zelf ook iets over te zeggen hebben.

Door dingen in te bouwen in de opdracht die hen het gevoel geven dat zij voor een deel zelf beslissen wat er gebeurt. En sowieso heb ik geprobeerd om er speelse elementen aan toe te voegen. Elke keer als ze een opdracht hadden afgerond, kregen ze een codenummer, en dan konden ze uiteindelijk een doos openen, en daarin zat een schat.

Dat hielp hen om gemotiveerd te blijven.” En soms, zegt Schuring, „zijn kinderen een beetje stout. Er ging weleens wat mis.

Ze hebben een keer een camera uitgezet, zonder dat ik dat wilde. Tijdens het spel was ik nooit bij ze in de ruimte, want dat zou een effect hebben gehad op wat ze zeiden. Ik zat altijd in een ruimte ernaast.

Met een babyfoon, dat wel. Ik ben ook een keer vergeten de microfoontjes af te doen als ze naar toilet gingen, waardoor er bepaalde geluiden zijn opgenomen die ik dan ook moest luisteren. Dat was niet de bedoeling natuurlijk.

” Uiteraard wisten de kinderen niet waar het onderzoek over ging. „Na afloop vroeg ik: waar denk je dat dit onderzoek over ging? Een meisje van 13 dacht dat het ging over introvert of extrovert zijn. Die was daar misschien zelf mee bezig.

”.