Grauwe luchten en kale boomgeraamtes lijken deze maanden een hardnekkige mythe te onderstrepen: de winter is een doods seizoen. Alles in de natuur is in afwachting van de lente of verkeert in een staat van vergevorderde rotting. Althans, zo oogt het.
Toch beleven veel mosplantjes hun beste tijd tijdens de wintermaanden, zijn polders en natuurgebieden gevuld met duizenden overwinterende vogels en roeren verbazingwekkend veel bloemplanten zich al vóór de start van het nieuwe jaar. Welk natuurschoon maakt het de moeite waard om juist nu eropuit te trekken? Een overzicht. Ook in de winter kun je nog bloeiende planten tegenkomen.
Zelfs al vóór de jaarwisseling kun je uitkijken naar de eerste bloeiende hazelaars ( Corylus avellana ) en elzen ( Alnus ), waarvan de katjes door de jaren heen gemiddeld steeds eerder bloeien. En vooral eenjarige soorten wagen in milde winters nog een derde bloeipoging. Stichting Floron, die de Nederlandse flora onderzoekt, organiseert van 25 december tot 3 januari de ‘eindejaarsplantenjacht’ .
Het idee is simpel: maak in deze periode een kort rondje buiten de deur, noteer alle bloeiende planten die je ziet en geef deze digitaal door. In 2023 werden tijdens de telling meer dan vijfhonderd bloeiende soorten gevonden, grofweg een derde van de inheemse Nederlandse flora. De top drie bestond uit het klein kruiskruid ( Senecio vulgaris ), straatgras ( Poa annua ) en op de eerste plaats de Nederlandse nationale bloem, het madeliefje ( Bellis perennis ), waarvan de wetenschappelijke naam toepasselijk te vertalen is als ‘eeuwigblijvende schoonheid’.
Dat zijn allemaal soorten die nu kunnen bloeien door de milde winters. Nederland telt slechts enkele échte winterbloeiers, zoals de gele kornoelje ( Cornus mas ) en het sneeuwklokje ( Galanthus nivalis ). Landgoederen en historische stadsparken kleuren in januari geel met de zonnige bloemen van de winterakoniet ( Eranthis hyemalis ).
Deze plant is familie van de gletsjerboterbloem ( Ranunculus glacialis ), de hoogst bloeiende plant van de Alpen (tot boven de vierduizend meter). De winterakoniet kiest om te bloeien de koudste maanden van het jaar, januari en februari, en lijkt dan nog het meest op een miniatuurpalmboompje met een bloem op de top. Voor bloeiende planten in januari is het essentieel zoveel mogelijk licht te vangen én om op te vallen voor bestuivers.
In deze tijd vliegen bijna alleen hommelkoninginnen rond die op zonnige winterdagen naar voedsel zoeken. De grote gele bloemen van de winterakoniet ontvouwen zich alleen met zulk weer en richten zich naar de zon. Met een warmtecamera is goed te zien hoe de schotelvorm van de bloemen warmte vasthoudt.
Die warmte en de bloemgrootte zorgen ervoor dat de bloemen opvallen voor hommels. Vanaf februari is het tijd voor de kleine vroegeling ( Draba verna ). Sommige bloemplanten gebruiken de winter als tijd om te sparen voor het nieuwe jaar, waarbij een bladrozet zichtbaar is.
Ook de kleine vroegeling spaart met kleine rozetjes energie. Ze groeit tussen de voegen van het straatplaveisel en toont haar witte bloempjes al in het prille begin van het jaar. De sneeuwvlo ( Boreus hyemalis ) is een uitzonderlijk insect.
Waar andere insecten bij lage temperaturen beperkt kunnen bewegen, doordat ze koudbloedig zijn, kruipt de monsterlijk uitziende sneeuwvlo in de wintermaanden rond om te zoeken naar een partner. De eitjes ontwikkelen zich ondergronds, waar de larve eet van mosresten. De volwassen dieren heten ook wel sneeuwspringers, door hun neiging om zelfs op sneeuw nog actief in het rond te springen.
De cellen van de sneeuwvlo bevatten eiwitten die het bevriezingspunt van de celvloeistof verlagen. Dit verklaart de truc van de sneeuwvlo, wiens activiteit piekt in de winter – bij het aanbreken van de lente is er geen spoor meer van het dier te bekennen. Het insect komt nog lokaal voor op zandverstuivingen met veel haarmos, maar geldt landelijk als zeldzaam.
Wintervlinders vliegen nog tot diep in decembernachten rond. Ze vertonen allerlei vleugelpatroonvarianten binnen dezelfde soort. Nederland kent er drie: de grote, kleine en berkenwintervlinder.
De vrouwtjes worden nooit vliegend aangetroffen, die zijn volkomen vleugelloos. Op het oog lijken ze eerder een spin dan een nachtvlinder. De vrouwtjes zitten vaak roerloos op de schors van bomen.
In de late herfst en begin van de winter geven ze ’s nachts seksferomonen af: chemische stofjes die mannetjes aantrekken. Dat verklaart waarom de vrouwtjes enkel vleugelstompjes bezitten: de mannetjes vliegen naar hen toe. In piekjaren kan er een enorme drukte ontstaan van fladderende mannetjes rondom boomstammen met een vrouwtje erop.
In het licht van koplampen en lantaarnpalen vallen de vlinders goed op in nachten waarin de temperatuur net boven nul blijft. Na een succesvolle paring legt het vrouwtje eitjes op geschikte gastheerplanten, zoals de zomereik. De rupsen overwinteren als eitje en komen in de lente uit.
Naast al het kleine dat groeit en kruipt is de Nederlandse winter ook het toneel van iets veel groters. Miljoenen vogels bivakkeren in Nederland vanuit noordelijker gelegen gebieden. Wie de vlaktes van de Oostvaardersplassen in de winter bezoekt hoort een kakofonie van duizenden ganzen die zich tegoed doen aan gras.
Met regelmaat vliegen zwermen van deze wintergasten op, vaak om te ontsnappen aan roofdieren, en voeren ze indrukwekkende dansende luchttaferelen uit. Enkele van deze winterganzen zijn de brandgans ( Branta leucopsis ), rotgans ( B. bernicla ), grote canadese gans ( B.
canadensis ) en kolgans ( B. albifrans ). Wandelaars kunnen in de winterse heidevelden en duinen kleine witte bolletjes zien zitten op de top van bomen en paaltjes.
Dat zijn klapeksters, die hier overwinteren. Klapeksters zijn beroemd als wat sinistere vogels, door hun vermogen om prooidieren te spietsen op prikkeldraad of doornstruiken en ze daar te bewaren als een snack voor later. Andere vogels bevinden zich hier het hele jaar maar vallen pas op wanneer ze zich niet meer tussen planten kunnen verschuilen.
IJsvogels laten zich mooi zien op takjes boven water vanwaar ze goed naar vissen kunnen duiken. Ondanks zijn naam, is ijs juist funest voor de ijsvogel. Als water bevroren raakt, kunnen ze niet meer jagen en sterven ze al snel de hongerdood.
Als gevolg van de steeds mildere winters zijn ijsvogels nu vaker te zien (en te horen). Twee vogels waarvan de namen wel stroken met hun gedrag, zijn de sneeuw- en de ijsgors ( Plectrophenax nivalis en Calcarius lapponicus ). Tijdens de winter zijn deze noordelijke vogeltjes vooral langs de kuststrook te zien.
Meestal kunnen ze al roepend worden gespot in kleine overvliegende groepjes. Stichting Sovon doet ook internationaal onderzoek naar overwinterende watervogels, met behulp van vrijwilligers. Tijdens deze midwintertelling gaan in grote delen van Azië, Afrika en Europa vogelaars gelijktijdig op pad om de overwinterende watervogels te monitoren.
Voor wie in de winter tijd wil door brengen in de natuur zijn vogels dus dé uitkomst. Of het nu gaat om sluimerende roerdompen, gecamoufleerd tussen het riet, of om groepjes perfect witte zilverreigers die na sneeuwval als nimfen roerloos bij elkaar staan, er is voor vogelend Nederland ook in de koude maanden genoeg te zien. Het is ook de moeite waard om de kale takken van bomen onder de loep te nemen, zoals die van de zomereik.
Bij de knoppen en twijgen, en op de laatste dorre vastzittende bladeren, zitten sporadisch vergroeiingen. Sommige van deze tumoren zijn balvormig, andere vormen platte schijfjes of nemen nog veel gekkere vormen aan. Dit zijn zogeheten gallen, die zich vaak vormen door galwespen.
Deze minuscule wespjes worden slechts enkele millimeters groot en vliegen vaak maar korte afstanden. Op gastheerplanten leggen galwespen met behulp van een legboor hun eitjes in specifieke weefsels. Dat kunnen de bloemen, knoppen, twijgen of vruchten zijn, waarbij veel galwespsoorten zich beperken tot één bepaald weefsel.
Na de ei-afzetting geven de jonge larven stoffen af die de cellen van de gastheerplant manipuleren, waardoor het omliggende weefsel uitgroeit tot een gal. Dat heeft twee voordelen: de larven genieten bescherming tegen roofdieren, en ze eten van het plantenweefsel. Elke galwespsoort creëert zijn eigen, specifieke vorm gal.
Een indrukwekkende gal in de winter op zomereiken is die van de ramshoorngalwesp ( Andricus aries ), die hoorn-achtige uitgroeisels vormt van de knoppen. Wanneer de larven volwassen worden maken ze een gaatje in de gal en kruipen zo naar de vrijheid. Ook al zijn de gallen in feite tumoren, ze kunne soms heel fraai ogen.
De satijnen knoopjesgalwesp ( Neuroterus numismalis ) maakt bijvoorbeeld fraaie bruine knoopjes op de onderzijde van eikenbladeren en is algemeen te vinden. Misschien wel de indrukwekkendste van allemaal, een die tegelijk zeer zeldzaam is, is de gal van de koraalgalwesp ( Andricus lucidus ), die op eikentwijgjes complexe uitgroeisels laat ontstaan die sterk lijken op koraal..
Wetenschap
Is de winter een doods seizoen? Er is volop leven in de natuur!
In de winter is de natuur minder bedrijvig dan in de rest van het jaar. Maar er is genoeg moois dat juist in deze tijd het onderzoeken waard is.