Indonesië moet óók geroofde kunstschatten teruggeven

Nu Nederland druk bezig is met het teruggeven van geroofde kunstschatten aan Indonesië, zou het goed zijn als ook het omgekeerde gebeurde, meent Louis Zweers. Indische erfgenamen zien graag hun kunstbezit terug.

featured-image

Het staat buiten kijf: er is door Nederland systematisch geroofd in de toenmalige kolonie Nederlands-Indië. In de koloniale tijd vooral tijdens militaire expedities zoals op Lombok (1894) en Bali (1906). Krissen, wapens, sieraden en luxe gebruiksvoorwerpen.

Intussen hebben de Nederlandse volkenkundige musea veel van die objecten teruggegeven, als ‘herstel van historisch onrecht’. Deze zijn conform de uitspraak van de Commissie Koloniale Collecties gerestitueerd aan de Indonesische overheid, te weten het Nationaal Museum in Jakarta. Het was een interstatelijke overeenkomst.



De kunstobjecten werden niet aan de nazaten van de Indonesische eigenaren teruggegeven. In de koloniale tijd verzamelden wetenschappers in dienst van het Nederlands-Indische gouvernement op grote schaal objecten – etnografica, hindoe-Javaanse bronzen en stenen beelden, archeologische en prehistorische artefacten, porselein en aardewerk, tekeningen en schilderijen. Deze kunstschatten werden ondergebracht in musea op Java en Bali.

Dit gebeurde vooral in het grote museum van de Koninklijke Bataviaasch Genootschap in Jakarta, het oudste museum in Zuidoost-Azië. Maar ook in musea in Bandung, Bogor, Den Pasar, Yogyakarta en andere regionale historische en oudheidkundige musea. Deze cultuurvoorwerpen werden geïnventariseerd, gedocumenteerd, gerestaureerd en geconserveerd.

Soms werden ze tentoongesteld of in de museumdepots opgeborgen. De wetenschappers publiceerden over hun vondsten. In het rapport Koloniale Collecties en Erkenning van Onrecht uit 2020 van de Commissie Nationaal kader koloniale collecties onder leiding van juriste Lilian Gonçalves, ligt de nadruk op de ethiek, lees de machtsongelijkheid toen en ons schuldgevoel hierover nu.

Dit kan men vinden maar er is wel degelijk ook een juridische kant aan de zaak. Verder wijdt Gonçalves slechts drie zinnen aan de overdracht van de omvangrijke collecties van het museum van de Koninklijk Bataviaasch Genootschap (KBG) begin 1950 aan Indonesië. Terwijl de Portugese en Franse koloniale autoriteiten bij vertrek uit Azië en Afrika wel museale collecties meenamen naar het moederland heeft Nederland in werkelijkheid alle Nederlands-Indische musea met bijbehorende collecties, inclusief documentatie, alsmede veel kunstschatten formeel overgedragen aan de Indonesische autoriteiten.

Overigens gold deze transactie ook voor de Nederlands-Indische wetenschappelijke instellingen, bibliotheken en archieven. Dit was conform artikel 19 van de culturele paragraaf uit het Nederlands-Indonesische akkoord van de Ronde Tafel Conferentie (RTC) die in het najaar van 1949 werd gesloten in Den Haag. Deze integrale overdracht van cultuurgoederen omvatte vele honderdduizenden museale, wetenschappelijke, culturele en (natuur)historische objecten, landkaarten, boeken en oude manuscripten.

Deze transitie van museale collecties, archieven en bibliotheken heeft in die tijd in Nederland geen publiek debat ontketend en gebeurde zonder enige Nederlandse politieke tegenwerping. Alleen de Landsverzameling, een schilderijencollectie van het Indische gouvernement, is grotendeels naar Nederland teruggekeerd. Het gaat om de grote olieverfportretten van de gouverneurs-generaal (deels beschadigd) en de Oranjes (voor een deel verdwenen) en landschapsschilderijen, waaronder topstukken van de bekende Indonesische schilder Raden Saleh.

Ze zijn ondergebracht in de Nederlandse rijksmusea en staatsdepots. In mijn boek Verloren kunst gaat het om andere kunst- en cultuurschatten namelijk om die van privéverzamelaars. Nu komt het: erfgenamen of nabestaanden staan soms bij een bezoek aan een Indonesisch museum plotseling oog in oog met een portret van hun voorvader, of bijvoorbeeld een landschapsschilderij.

En zeggen: hé, dat hing vroeger bij ons in de hal, of in de woonkamer. Zij vragen zich dan af of op het gebied van historische roofkunstclaims het internationaal cultureel erfgoedrecht, in het bijzonder de mensenrechtelijke benadering, niet aanknopingspunten biedt deze terug te krijgen. En in elk geval meer duidelijkheid van de kant van de Indonesische regering dan wel het betreffende museum.

Hoe is het in het algemeen gesteld met de geroofde en achtergebleven kunstwerken van Nederlands-Indische particulieren? De laatste jaren werd ik benaderd door nazaten van Indische families die zich afvroegen waar hun privébezit aan kunstwerken, boeken en andere kostbaarheden was gebleven. Vaak zijn ze in de Japanse tijd geïnterneerd, later bleken hun huizen te zijn geplunderd, ‘gerampokt’, alle bewijsstukken waren verdwenen. Het indienen van claims werd daardoor bemoeilijkt.

Velen repatrieerden naar Nederland of emigreerden naar Australië en Amerika. Ze hadden de verschrikkingen van de kampen overleefd en hun verdwenen (kunst)bezittingen en geconfisqueerde huizen hadden toen geen prioriteit meer. Terugkijken werd in Nederland niet op prijs gesteld.

De wederopbouw vroeg alle aandacht. Maar door de recente nogal overvloedige media-aandacht voor het donkere verleden van het kolonialisme voelen ze zich geroepen om ook aandacht voor hun lot te vragen. Zij zeggen: zijn wij per slot van rekening niet ook slachtoffers van de koloniale geschiedenis? Tijdens mijn langjarig onderzoek in Indonesië in musea en archieven werd ik geconfronteerd met het zorgelijke lot van collecties van een aantal Nederlands-Indische verzamelaars zoals Egbert van Orsoy de Flines en Anna Resink-Wilkens.

Zo constateerde ik dat een aantal kunstwerken afkomstig uit Indisch privébezit, vaak verdwenen in oorlogstijd, zich nu bevinden in een Indonesische instelling of museum. Is het mogelijk om deze kunstwerken alsnog te restitueren aan de Nederlands-Indische eigenaren of hun nabestaanden? Wat betreft de achtergebleven kunstwerken van de Indische Landsverzameling (nu: Nederlands staatsbezit) stelt het ministerie van OC&W dat „Nederland op dit moment een heel terughoudend recuperatiebeleid voert. Dit geldt zeker voor objecten die in [Indonesische] musea hangen en toegankelijk zijn voor het publiek.

Zelfs als het geroofd is, of op een andere manier achtergelaten, is er in principe sprake van verjaring”. Laten we een ander voorbeeld geven: de zes kunstwerken van Willem Hofker, die op het vooroorlogse Bali woonde en werkte. Deze schilderijen en pasteltekeningen zijn in de oorlog verdwenen en later weer opgedoken in de collectie van oud-president Soekarno (nu Indonesische staatscollectie).

Er zijn geen aanwijzingen dat hij op de hoogte was van deze roofkunst. Een van deze werken hangt zelfs in het kantoor van de huidige president Prabowo in het paleis te Bogor. In mijn boek staat een foto waarop een familielid van Hofker, zijn achternicht en biograaf Seline Hofker poseert bij de pasteltekening Mebakti in gebed in de werkkamer van de president.

In het najaar van 2023 schreef Seline een brief aan de toenmalige staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur, D66) over een mogelijke ruil van de zes gestolen schilderijen van Hofker, die zich nog steeds bevinden in de huidige staatscollectie van Indonesië. Het antwoord: „De overheid is terughoudend met recuperatie van cultuurgoederen naar Nederland. Hierbij spelen verschillende afwegingen een rol: de cultuurhistorische waarde van objecten, de huidige publieke toegankelijkheid, en buitenlands-politieke en financiële overwegingen.

Op dit moment is er geen aanleiding een verzoek tot recuperatie ten behoeve van verkrijging [van de zes Hofkers] door de Nederlandse staat bij de Indonesische autoriteiten in te dienen.” Deze bewindsvrouw zette zich in haar korte regeerperiode zeer in om koloniale collecties die in Nederland zijn achtergebleven of in de koloniale tijd zijn geroofd terug te geven aan Indonesië. Door teruggave van deze objecten beoogde Nederland een bijdrage te leveren aan het ‘herstel van onrecht’.

Dit is een legitiem politiek standpunt, al valt er juridisch, mensenrechtelijk en ook kunsthistorisch veel over te zeggen. Maar zou het niet mooi zijn als ook de zes Hofkers hun weg terug vonden naar Nederland? Voor de nabestaanden is dat ook een noodzakelijke stap in de verwerking van het verleden..