Hoe vaak duiken er écht nieuwe woorden op in de taal?

Nieuwe woorden die niet gebaseerd zijn op bestaande woorden zijn extreem zeldzaam.

featured-image

Rond de jaarwisseling verschijnen er altijd lijstjes van ‘nieuwe woorden’ en ‘woorden van het jaar’. Wat daarin opvalt: al die woorden zijn gebaseerd op al bestaande woorden. Ontpieteren is afgeleid van Pieter (Pieter Omtzigt).

Condoommoeheid en beknibbelflatie zijn combinaties van bestaande Nederlandse woorden. Brainrot en maganomics : woorden die al bestonden in het Engels. En het nieuwe werkwoord shazammen is afgeleid van een merknaam.



Shazam is een app die muziekfragmenten kan herkennen. Duiken er ook weleens nieuwe woorden op die niet te herleiden zijn tot bestaande woorden? In 2008 werd swaffelen gekozen tot woord van het jaar. Het circuleerde opeens op het internet, in de curieuze betekenis ‘met een halve erectie ergens tegen aantikken’.

Even dachten de specialisten dat het hier om een vorm ging die niet herleidbaar was tot iets dat al bestond. Totdat bleek dat een eeuw geleden ergens in Vlaanderen het woord zwaffelen al eens was opgetekend, in de betekenis van ‘onvast heen en weer bewegen’. Volgens Vivien Waszink van het Woordenboek van Nieuwe Woorden zijn nieuwe woorden die niet gebaseerd zijn op bestaande woorden extreem zeldzaam.

Ze kent twee voorbeelden in het Engels. In 1938 werd door een Amerikaan het woord nylon bedacht. De eerste lettergreep daarvan (nyl-) verwijst niet terug naar iets bestaands.

Maar de tweede lettergreep is niet helemaal nieuw: er waren indertijd al meer stofnamen op -on. En dan is er het woord blurb , ‘een korte aanbevelingstekst op een boekomslag’, bedacht door een Amerikaanse humorist, in 1907. De lettercombinatie was door hem puur willekeurig, op de klank, gekozen.

Het had evengoed een nonsenswoord in een kinderrijmpje kunnen zijn. Nicoline van der Sijs, gespecialiseerd in de geschiedenis van de Nederlandse woordenschat, noemt nog een ander voorbeeld: googol . Dat betekent ‘tien tot de honderdste macht’.

Ook hier zijn de klanken volkomen willekeurig. Het woord werd bedacht door het negenjarige neefje van een wiskundige. Het door Marten Toonder ooit bedachte minkukel is misschien ook een voorbeeld.

Het woorddeel -kukel is puur op de klank gekozen. Maar het voorvoegsel min- bestond natuurlijk al, bijvoorbeeld in minachtend . Van der Sijs merkt op dat er wel veel merknamen zijn die nergens op lijken.

Odido bijvoorbeeld. „Daar is het juist de bedoeling dat ze uniek zijn. Zodat als mensen gaan googelen ze altijd op dat merk terechtkomen en niet bij een concurrent met een vergelijkbare naam.

” Dat we in de omgangstaal vrijwel geen écht nieuwe woorden maken, heeft volgens Van der Sijs vooral te maken met ons geheugen. „Als je een woord baseert op een bestaand woord, dan sluit het aan bij onze kennis, we kunnen het makkelijk onthouden, en we kunnen het ook makkelijk overdragen aan iemand die het woord nog niet kent.” Je kunt het ook zo zien: woorden zijn niet graag alleen.

In het woordenboek in ons hoofd, het mentaal lexicon, zitten woorden altijd in grotere netwerken, met woorden die er qua vorm, of betekenis op lijken. Van der Sijs: „Samenstellingen en afleidingen zijn doorzichtig. Die kun je meteen onthouden.

En geleende woorden, zoals maganomics , hebben vaak ook al een hele context, bijvoorbeeld van woorden die ook op -nomics eidigen. Dus als je iets nieuws hoort met -nomics, begrijp je meteen: dat hoort bij die andere woorden.” En misschien is het wel een mooie gedachte dat taal altijd voortbouwt op wat er al is.

.