Hoe staat het ervoor met de schilderkunst? Deze Belgische Biënnale biedt een rijk maar ook rommelig antwoord

De Belgische Biënnale van de Schilderkunst heeft een grote reputatie, mede doordat er steeds uitstekende namen aan zijn verbonden. Maar weet deze negende aflevering de tijdgeest van de hedendaagse schilderkunst te vangen?

featured-image

Natuurlijk is de titel een verleiding: wie zijn tentoonstelling ‘Biënnale van de Schilderkunst’ noemt, schept verwachtingen. Biënnale (al is de naam niet beschermd) suggereert een stand van zaken – Biënnale van Venetië, van São Paulo, van Gwangju, u weet wel. En ‘Schilderkunst’ – nou ja, misschien mag je dan aannemen dat er schilderijen zullen hangen, hedendaagse schilderijen misschien zelfs wel.

Zeker als er in de aankondiging namen vallen als Gerhard Richter, Vivian Suter, Mitja Tusek, Isa Genzken, Loïc Raguénès, Daniel Turner en Selma Selman denk je, hoop je, dat deze tentoonstelling misschien zelfs wel de tijdgeest van de schilderkunst probeert te vangen. Spannend. Maar helaas: mwah.



De Biënnale van de Schilderkunst is nogal een curieuze manifestatie. Die wordt elke twee jaar georganiseerd door drie musea in de Belgische Leistreek: Museum Dhondt-Dhaenens, het Museum van Deinze en de Leiestreek (Mudel) en het Roger Raveel Museum; gezamenlijk liggen ze nog geen dertien kilometer uit elkaar. Dit is de negende editie, met meer dan vijftig kunstenaars.

Het is óók typisch zo’n tentoonstelling die een grote reputatie heeft bij mensen die er nooit zijn geweest, wat mede komt doordat er steeds uitstekende namen aan zijn verbonden. Twee jaar geleden bijvoorbeeld, cureerden Oscar Murillo (een grote naam in de hedendaagse kunst) samen met Gabi Ngcobo (nu directeur van Melly in Rotterdam) een tentoonstelling met aanstormende kunstenaars uit alle hoeken van de wereld, onder wie Dalton Paula, Anh Tran en Brandon Ndife. De lijst met deelnemers uit het verleden is ook indrukwekkend – Njideka Akunyili Crosby, Kerry James Marshall, Etel Adnan, Walid Raad, Marina Rheingantz, Nicolas Party, allemaal hingen ze wel een keer in de Leie-musea.

Op naar België dus, voor een zomers-schilderkunstige deep dive . Geen misverstand: er is genoeg goed werk te zien. De tentoonstelling in Museum Dhondt-Dhaenens, dat sowieso een prima reputatie heeft op het gebied van hedendaagse kunst, is interessant.

Curator Martin Germann, assistent-curator bij het Mori Art Museum in Tokio, bracht kunstenaars bij elkaar onder het thema ‘aarde’, waar je op een plezierige manier allerlei kanten mee op kunt. Dat doet Germann dan ook: het meest opvallende werk in zijn Stories from the Ground is de installatie (!) Profundis van de Colombiaanse kunstenaar Delcy Morelos, die bestaat uit dikke bruine wanden, opgetrokken uit aarde en kokosgrond. De wanden plooien zich als het ware om de kale glaswand in het midden van de zaal en het geheel zou nog het meest aan een minimalistische sculptuur doen denken als er niet een diepe, warme geur van kaneel en kruidnagel uit zou opstijgen die de hele ruimte prettig doordrenkt.

Met schilderkunst heeft het allemaal weinig te maken, maar als fundament, als ‘aardlaag’ voor de rest van de tentoonstelling werkt het uitstekend – en juist doordat de aarde zo krachtig in het hart aanwezig is, geeft Germann zichzelf de gelegenheid verder alle kanten op te schieten. Dat doet hij dan ook – de tentoonstelling in Dhondt-Dhaenens is zowel rijk als rommelig als gevarieerd, waardoor je zomaar een stadsgezicht (!) van Gerhard Richter uit 1968 aantreft in dezelfde zaal als een ‘water-reliëf’ van Lin May Saeed (wier carrière sinds haar overlijden vorig jaar een verrassende heropleving meemaakt). Er is een Dirt-schilderij van Selma Selman, een wit doek met daarop resten van het ijzerafval dat haar vader voor zijn sloopbedrijf verzamelt, een zaal vol kleurrijke, hangende doeken van artworld darling Vivian Suter tot een collage van binnenstebuiten gekeerde chipszakken van Michael Van den Abeele met de geestige titel Against Nutrition .

Buiten mededinging hangt er in de Suter-installatie ook nog een prachtig schilderij uit 1963 van de mij onbekende Anna Staritsky ( we want more! ) – en zowaar, als je goed oplet duiken er ook allerlei werken op van kunstenaars die internationaal aanstormend zijn: Dala Nasser bijvoorbeeld, Behrang Karimi, Daniel Turner. Missie geslaagd zou je zeggen, fijne tentoonstelling, goed begin – nu meer. Maar dat meer komt niet meer.

Bij de volgende stop, het Museum van Deinze en de Leienstreek, stap je een totaal andere wereld binnen. Het ‘Mudel’, de naam zegt het al, is deels gericht op streekobjecten in de sector ‘zestiende-eeuwse zilveren molenbeker’, ‘vroeg twintigste-eeuwse kinderwagen’ en ‘Zijden vlag van de Katholieke Koninklijke Fanfare Sint Cecilia’. De kunst die er normaal wordt getoond is vooral (negentiende-eeuws) impressionisme uit de Belgische school met Emile Claus ‘prins van het luminisme’ als, nou ja, vaandeldrager.

Daar is natuurlijk niks mis mee, alleen past het nogal lastig onder de vlag van deze Biënnale – onder leiding van curator Wim Lammertijn koos het museum ervoor vooral werk te tonen van Belgische kunstenaars (en een enkele Duitser of Amerikaan) die zich verhouden tot de rijke traditie van Belgisch surrealisme en absurdisme. Daar zitten best een paar interessante kunstenaars tussen, zoals Clément Jacques-Vossen, die speelt met tradities van gildeleven en folklore, de Amerikaanse Nikki Maloof (goed, precies semi-realisme) en Kati Heck, de Duitse die met haar absurdistische werken dit niveau al lang is overstegen. Want er hangt ook veel lokaal, middelmatig werk, met een enkele uitschieter naar beneden zoals Die Göttin Europa van de Duitse Ulrike Bolenz, dat zelfs in het Amsterdamse Spiegelstraatcircuit zwaar aan de onderkant van de kwaliteitsmarges zou bungelen.

Dat is op zich al verwarrend, maar als Claus en Vossen en Bolenz vervolgens ook nog eens worden gecombineerd met Emile Claus-navolgers als Clara Voortman en Gabrielle della Faille d’Huysse ben je de weg wel kwijt – het is een rommeltje. En dan hebben we het derde deel nog niet gehad. Dit speelt zich af in het Roger Raveel Museum in Machelen-Zulte en is wéér volstrekt anders van inhoud en toon.

Raveel (1921-2013) is een van de grote Belgische schilders van na de Tweede Wereldoorlog, die vooral met zijn werk uit de jaren vijftig en zestig veel indruk maakte. Raveel schilderde losjes, vernieuwend, associatief en vrij, wil je hem met Nederlanders vergelijken denk dan aan Alphons Freijmuth of Reinier Lucassen (al waren/zijn die een stuk jonger). Hier, in het Raveel-museum, zijn de kaarten wéér anders geschud: het museum is mooi, de expositie De essentie geeft een uitstekend en aanstekelijk overzicht van Raveels werk.

Alleen heeft curator Melanie Deboutte er hier, in deze zeer schilderkunstige omgeving, voor de Biënnale voor gekozen louter werken te tonen ‘die zich vanuit conceptueel, sculpturaal of ruimtelijk opzicht verhouden tot de schilderkunst van Raveel in al zijn facetten’ – wat in de praktijk betekent: geen enkel schilderij. Niks. Nou ja, er is één (prachtige) wandschildering van Marina Pinsky, maar verder zijn het alleen video’s, beelden, installaties.

Natuurlijk, we zijn al lang niet meer zo tuttig om te denken dat schilderijen altijd louter uit verf op doek moeten bestaan (die discussie is alweer zo’n dertig jaar geleden beslecht), maar waarom deze keuze is gemaakt binnen een ‘Biënnale van de Schilderkunst’, blijft onduidelijk. Gelukkig brengen wat kleine hersenpirouettes je een heel eind en presenteren de veelal jongere, veelal Belgische kunstenaars vaak interessante werken, variërend van de ‘handgestoken’ houten asperges van Kasper De Vos, de ongemakkelijke ‘kooisculpturen’ van Leander Schönweger, tot de intrigerende foto’s die Sophie Nys maakte van het gebit van een middeleeuwse Duitse non dat, zo bleek uit onderzoek, lapis lazuli bevatte. Wetenschappers concludeerden dat de non een kunstenaar moet zijn geweest die manuscripten verluchtigde en haar kwast (met de lapis lazuli eraan) had bevochtigd door ’m in haar mond te steken.

Zoals in de meeste werken hier is voor de connecties met Raveel op zijn best wat geestelijke acrobatiek nodig, op zijn slechtst zijn die onzichtbaar – van schilderkunst zijn we ondertussen wel heel ver afgedreven. Natuurlijk kun je je afvragen of dat erg is. Wat mij betreft: dat de organisatie nogal losjes omgaat met het schilderkunst-thema is niet echt een bezwaar – je zou zelfs kunnen volhouden dat je de huidige stand van de schilderkunst enig recht doet door haar zo breed en chaotisch te presenteren.

Maar de grote kwalitatieve verschillen zijn wel beroerd. Wie echt denkt dat je Delcy Morelos en Ellen Altfest en Vivian Suter onder één vlag kunt presenteren met Ulrike Bolenz en Yvonne Serruys heeft een groot, inhoudelijk probleem: het wordt een zootje – en levert een tentoonstelling op waar je ook niet per se nog eens naartoe wilt, de interessante werken ten spijt. Deze Biënnale van Schilderkunst doet wel een beetje denken aan de Belgische huizenbouwplanning: ieder zet zijn eigen gebouw neer, bijna gretig in eigen stijl, zonder overleg en zonder rekening te houden met de ander.

Dat kun je beschouwen als een vorm van vrijheid, maar ook, en vooral, als een gebrek aan visie..