Hoe maken mollen hun molshopen en gangenstelsels?

Volwassen mollen komen zelden bovengronds. Ze kunnen goed tegen een zuurstofarme omgeving.

featured-image

Het wordt winter en opeens duiken ze weer overal op: molshopen. Geen toeval, want júíst bij temperatuurovergangen graven mollen massaal nieuwe gangen.Wordt het kouder, dan duiken ze dieper de grond in, hun favoriete voedsel – de regenworm – achterna.

Andersom gaan ze in het voorjaar juist weer vlak onder het maaiveld graven. Soms zelfs zó dicht dat er beruchte ‘mollenritten’ ontstaan: de langgerekte grondomwoelingen die gazonpuristen nachtmerries bezorgen. Maar hoe gaat dat graven precies in zijn werk, vraagt lezer Inge Groenendijk.



Hoe kan het dat er een molshoop boven de grond ontstaat als de mol onder de grond de aarde met zijn voorpoten langs zijn lijf naar achter graaft? Of komt hij achterstevoren omhoog in het midden van de hoop? Wereldwijd komen er tientallen soorten mollen voor, waarvan de Noord-Amerikaanse sterneusmol ( Condylura cristata ) de meest opvallende is: die heeft aan het uiteinde van zijn snuit maar liefst 22 vlezige tentakels waarmee hij prooien razendsnel kan detecteren én opeten. Daarbij vergeleken oogt de Europese mol ( Talpa europaea ) wat gewoontjes, maar één ding hebben al die mollensoorten met elkaar gemeen: het zijn topgravers. In tegenstelling tot de meeste op land levende zoogdieren hebben mollen hun ledematen naast hun lijf in plaats van eronder – net als zeezoogdieren.

Efficiënt bij het graven, want uit recent Amerikaans onderzoek blijkt dat ze daardoor ook echt door de aarde kunnen ‘zwemmen’, zegt dierecoloog Jasja Dekker. „Ook handig zijn hun extra grote voorpoten: die zijn voorzien van een soort zesde vingertje, een uitstekend botje.” Zo kan er per uur wel 15 meter gang worden bijgegraven; de diepste gangen bevinden zich op pakweg een meter onder het maaiveld – afhankelijk dus van de bodemtemperatuur en de grondwaterstand.

Elke mol heeft een eigen gangenstelsel, zegt Dekker „Om te paren boort de mannetjesmol het gangenstelsel van de vrouw aan.” Mollen graven gangen om prooien te zoeken: hoe voedselarmer de grond, des te groter hun territorium. „Voortdurend inspecteren ze hun gangen om te zien of daar regenwormen of andere bodemdieren zijn ingevallen.

” In hun nauwe gangen kunnen mollen zich niet omkeren, maar dat hindert niet: in de borstelige vacht van de mol steken de haartjes alle kanten uit, waardoor het rennen voor- en achteruit even snel gaat. De aarde die vrijkomt bij het graven duwen de mollen achterwaarts, en daarna op vaste plekken in een verticale beweging omhoog, waardoor op die plek een luchtschacht ontstaat. De overtollige aarde belandt buiten de schacht in de vorm van een molshoop.

„Zelf komen de mollen zelden buiten”, zegt Dekker. „Ze hebben extra veel rode bloedlichaampjes, waardoor ze met minder zuurstof toe kunnen. Ze hoeven dus niet aan de oppervlakte lucht te happen.

” Jonge dieren komen wel boven de grond: na vijf weken verlaten ze het nest (een ondergrondse kraamkamer) en na twee maanden zijn ze geheel zelfstandig en worden ze verstoten. „Dan moeten ze op zoek naar een eigen territorium. Ze graven een verticale gang en gaan bovengronds op verkenning, bij het zoeken is dat natuurlijk sneller dan een lange tunnel graven.

Het is een risicovolle onderneming, want buiten zijn ze uiteraard kwetsbaar.” Zelf zag Dekker ooit hoe de kat in zijn studentenhuis een jonge mol pakte. „Ik heb hem weer buiten gezet en hij begon direct de grond in te graven.

In een halve minuut was hij verdwenen en liet daarbij een mini-molshoopje achter.”.