Hoe de geschiedenis het wrede lot van kalfjes bepaalt

Het kalvertransport uit Ierland gaat gepaard met dierenleed. Hoe is het zo gekomen dat Nederland kalfjes uit heel Europa hier naartoe sleept? En waarom slacht Ierland ze niet zelf?

featured-image

Kalfjes van twee weken oud die dertig uur geen melk krijgen, die aan hun oren of staart meegesleept worden, of slaag krijgen om ze te laten doorlopen. Het was niet de eerste keer dat dierenwelzijnsorganisaties dit soort beelden verspreidden, begin oktober. Ze hingen verborgen camera’s op in een verzamelcentrum en volgden de reis van vier vrachtwagens uit Ierland.

Om te laten zien dat de kalverimporteurs de Europese regels overtreden. Na negen uur in een vrachtwagen moeten kalveren een uur rusten en „gedrenkt en zo nodig gevoerd” worden. Na maximaal negentien uur: uitladen en minimaal 24 uur rust.



Bij kalveren die met de boot uit Ierland komen, gebeurt dat niet, volgens Dier&Recht, dat al langer via de rechter een verbod op deze transporten probeert af te dwingen. Wat we niet zien op de beelden, is hoe dit zo gegroeid is. Waarom kalfjes zelden groot worden op de boerderij of in de buurt van waar ze geboren zijn.

En waarom kalveren uit Ierland naar Nederland komen, terwijl Nederlanders nauwelijks kalfsvlees eten . Want dan denken ze aan kistkalveren met bloedarmoede en dat vinden ze zielig. Die kisten zijn al twintig jaar verboden en bloedarmoede moeten boeren voorkomen, maar ‘zielig’ is gebleven.

Hoe het vroeger ging? Petra Berkhout, landbouweconoom in Wageningen, heeft op haar bureau toevallig het klassieke werk De Nederlandse Landbouw liggen, van G. Minderhoud, over de situatie begin jaren vijftig. Hij begint met de vaststelling dat rundvee in de eerste plaats gehouden wordt voor de melk.

„Van de mannelijke pasgeboren kalveren wordt dan ook het grootste deel aan de slager verkocht.” In sommige streken was het gewoonte ze eerst vet te mesten, hoewel die ‘zoetemelkskalveren’ vaak meer kostten dan opleverden: ze dronken in drie maanden wel duizend liter kostbare melk. Er waren ook boeren die hun stiertjes castreerden, en na een paar jaar vetmestten.

„Het vetweiderijbedrijf stelt aan de boer geen hoge eisen. De vetweider moet een handige in- en verkoper zijn.” In de lente kalveren kopen, de wei in en in de herfst naar de slacht.

„Het is een eenvoudig bedrijf.” De kalverhouderij eenvoudig? Dat wás misschien zo. Het werd complex toen de landbouwproductie werd opgeschroefd, goedkope soja voor veevoer naar Nederland kwam, en in de jaren zestig de eerste boterbergen ontstonden.

Ron Bergevoet, die aan de WUR onderzoek doet naar dierenwelzijn en gezondheid van kalveren, vertelt dat het overschot deels als melkpoeder naar kalveren ging, en de mengvoerindustrie, kalverhouderij en slachthuizen geleidelijk verweven raakten. De boer heeft de stal en het vakmanschap en houdt kalveren op contract. Het voederbedrijf levert de infrastructuur: kalveren, kennis, voer, transport, slacht en vleesverwerking.

„Die keten was zo succesvol dat al snel de export van kalfsvlees naar Frankrijk en Italië op gang kwam.” Zo succesvol zelfs dat Nederland kalveren moest importeren om aan de buitenlandse vraag naar kalfsvlees te voldoen. Nog steeds is de kalverhouderij nergens zo strak georganiseerd en zo concurrerend als in Nederland.

Bijna alle bedrijven die iets met kalveren te maken hebben, zitten samen op een kluitje op de Veluwe en in Baarle-Nassau. Inclusief alle problemen rond stikstof en natuur die daarbij komen kijken – maar dat terzijde. Nederland is de grootste producent van kalfsvlees in Europa, groter zelfs dan Frankrijk.

Ruim 90 procent van het kalfsvlees is voor de export. De helft van alle kalveren die hier worden afgemest (de laatste fase van het vetmesten) en geslacht komt uit het buitenland, grotendeels uit Duitsland. De Nederlandse kalverhouderij importeert elk jaar 800.

000 jonge dieren. Vergeleken met 2010 komen er veel minder kalveren uit Oost-Europa en de Baltische staten (door dierziekten), maar juist veel meer uit Ierland, met een piek van 107.540 kalveren in 2023.

De vraag is niet alleen waarom er zoveel kalveren uit Ierland komen, maar ook waarom de Ieren deze kalveren niet zelf afmesten, terwijl ze van oudsher vrij veel rundvlees produceren. De groei, zegt Bergevoet, heeft te maken met de afschaffing van het Europese melkquotum in 2015. Ierland voerde de melkproductie op, „maar van de kalveren willen ze zo snel mogelijk af”.

Niet alleen omdat Ierland net als andere landen de uitstoot van broeikasgassen moet beperken, ook omdat het niet is ingericht op kalverhouderij. Waarom eigenlijk niet? Dat vraagt ook Bert van den Berg zich af. Hij werkt al 24 jaar bij de Dierenbescherming en praat al bijna net zo lang met de drie bedrijven die de Nederlandse keten in handen hebben: VanDrie, Denkavit en Pali.

„Ik vraag al jaren: waarom produceren jullie niet in Ierland? En standaard is het antwoord: gebrek aan infrastructuur.” Ook in Ierland werkt de geschiedenis door in de praktijk van nu. Ierland is een grasland, en is dus net als Nederland heel geschikt voor melkveehouderij.

Maar anders dan in Nederland, waar koeien in de winter ingekuild gras en krachtvoer krijgen, eten Ierse koeien het hele jaar door vers gras en laten Ierse boeren hun koeien in het voorjaar kalveren, zodat ze melk geven als het beste gras groeit. Bijna alle kalveren worden in het voorjaar geboren en dus moeten ze ook allemaal tegelijk naar de slacht. En twee maanden slacht per jaar, zegt de sector, daar kun je geen businessmodel op bouwen.

Maar waarom moet het dan in Nederland? En dan zeggen bedrijven, zoals in alle sectoren waar die vraag gesteld wordt: als we er in Nederland mee stoppen, verplaats je het probleem alleen maar. Dan gaan die Ierse kalveren naar Spanje of Italië, of ze worden meteen na de geboorte gedood , zoals in het Verenigd Koninkrijk nog veel gebeurt. De Nederlandse keten wordt dan bovendien zo klein en de kostprijs zo hoog dat overal in de keten bedrijven omvallen.

Wie weet komt het zelfs zover, zeggen sommigen, dat Nederland kalveren moet exporteren, omdat hier afmesten en slachten te duur wordt. Overdreven? Feit is dat de sector krimpt. In 2040, voorspelt de Rabobank , is de kalverhouderij – nu 1.

600 bedrijven en 1,7 miljoen kalveren per jaar – gehalveerd. De bank heeft gezegd in 2030 geen bedrijven meer te financieren die kalveren verder dan vierhonderd kilometer vervoeren. En op termijn moeten de kalfjes minimaal acht weken oud zijn voor ze op transport mogen.

Tot die tijd blijft de Dierenbescherming drukken: stop met transport boven de acht uur van kalveren jonger dan acht tot twaalf weken. En waarom wachten op Europese regels? Duitsland besloot eerder ook op eigen houtje om de transportleeftijd naar vier weken te verhogen. „Je hoeft in Nederland maar drie bedrijven mee te krijgen”, zegt Bergevoet.

„Als die zeggen: zo doen we het, is het zo geregeld.”.