Hoe de dorpsgek verdween uit Friesland: ‘Op het platteland praten mensen liever niet over hun psychische problemen’

In haar zoektocht naar hoe plattelanders in de geschiedenis zijn omgegaan met geestelijke gezondheid, ontdekte antropoloog Anne-Goaitske Breteler hoe dat doorwerkt op de generaties die er nu opgroeien.

featured-image

„Achter het vertroude raam, elke dag – soms maar heel even, ook wel langer als ’t kan, kijk ik naar het ‘volle’ leven, in de straat hier voor het pand.” Deze woorden schreef Johan uit het Friese Harkema aan zijn zusje Ynskje, toen hij was opgenomen in het Psychiatrisch Ziekenhuis dat van 1848 tot 1997 in Franeker stond. Het is een van de weinige getuigenissen die het perspectief van een patiënt zelf laten zien, die Anne-Goaitske Breteler (28) tegenkwam in haar zoektocht naar hoe plattelanders eeuwenlang zijn omgegaan met geestelijke gezondheid.

Ze schreef er het boek De laatste dagen van de dorpsgek over, dat eind oktober verscheen. Praten over hoe het met je gaat, over lastige gevoelens, over pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden, dat doen veel mensen op het platteland liever niet, merkte Breteler. „Op het platteland gaat het vaak zo: niet te veel aandacht aan besteden, dan wordt het alleen maar groter.



Laten we overgaan tot de orde van de dag, het werk dat gedaan moet worden. Mensen verwerken hun problemen hier letterlijk. Ze werken door en hopen dat het daarmee verdwijnt.

Maar dat is vaak niet het geval”, zegt Breteler in haar vissershuisje in Paesens-Moddergat, een Fries dorp aan de Waddenzee. Hoe kan het dat er op het platteland veel suïcides voorkomen, wilde Breteler weten nadat een psychiater haar daar op had gewezen. Haar onderzoek gaat veel over Friesland, de provincie waar ze vandaan komt en nog altijd woont, maar zegt ook iets over de plattelandscultuur in andere delen van Nederland.

Ze onderzocht hoe er op het platteland in het verleden met mensen in psychische nood werd omgegaan en hoe dat nog steeds effect heeft op de generaties die er nu opgroeien. Ze sprak met honderden mensen, van de dochter van de ‘dorpsgek’ van Drachten tot de verpleegkundige die in de psychiatrische instelling werkte. Breteler dook ook in haar eigen familiegeschiedenis.

Haar betovergrootvader, schrijver Reinder Brolsma, had mentale problemen. In 1951 schreef hij daarover aan zijn dochter: „De dingen van het leven zijn op ’t moment zo vreemd, ik ben wat van de wijze en wel op weg naar beterschap, maar het valt me zo ontzettend moeilijk. [.

..] Neem het me niet kwalijk, ik kan er op ’t moment niet tegenop, maar doe mijn uiterste best weer normaal te worden.

” Beter werd hij niet. Op een koude herfstdag in 1953 schreef hij aan zijn vrouw een briefje dat hij naar de kapper was. Hij vertrok en verdronk zichzelf in het water bij Leeuwarden.

Breteler wist wel dat haar betovergrootvader „zijn eigen dood in handen had genomen”, maar daar werd niet over gesproken. „Ik vroeg er ook niet naar. Dat was een ongeschreven regel.

” In zes hoofdstukken beschrijft ze de problemen op het platteland in het verleden en heden die leiden tot psychische problemen. Van de armoede, het keurslijf waarin vrouwen vroeger leefden, tot de huwelijken tussen familieleden die boeren lieten sluiten om de rijkdom in de familie te houden, en het misbruik in families. Het gebruik van alcohol speelt ook een belangrijke rol.

„Alcoholisme is altijd al een ding geweest. Door de geschiedenis heen is dat verweven met de plattelandscultuur. Je krijgt op je twaalfde je eerste biertje in de zuipkeet.

Het is fijn dat mensen daar samenkomen, maar een goed gesprek over gevoelens voer je er niet. Daar komen drugs nu bij. In de cijfers zie je dat er op het platteland veel drugs gebruikt worden.

Dan is het gevaar dat je niet praat over je gevoel, dat niet wil voelen en het dan gaat verdoven.” Het Psychiatrisch Ziekenhuis in Franeker sloot in 1997 de deuren. Maar toen Breteler opgroeide, werden er bij uitbundig gedrag nog altijd gekscherende opmerkingen over gemaakt, zoals Do bist ryp foar Frjentsjer (‘Jij bent rijp voor Franeker’) of In inkeldsje Frentsjer (‘Een enkeltje Franeker’).

Waar Friezen zich voor dit soort grapjes goed in hun eigen taal kunnen uitdrukken, gaat dat lastiger als het om moeilijke gevoelens gaat. Specifieke benamingen voor negatieve gevoelens ontbreken in de Friese taal, ontdekte Breteler. „Ik vind het opvallend aan de Friese taal dat er vaak geen woorden zijn om negatieve gevoelens mee uit te drukken.

” Zo bestaan er in het Fries wel twintig verschillende woorden voor de plantsoort ‘lisdodde’, maar voor ‘neerslachtigheid’ telt het woordenboek er maar een stuk of drie. Rondom psychische problemen heerst in Friesland nog altijd veel schaamte, merkte ze tijdens het schrijven van het boek. Veel mensen wilden wel met Breteler praten over de mentale ziektes en zelfdodingen in hun familie, maar wilden niet dat hun verhaal herkenbaar in het boek kwam.

Vooral in boerenfamilies bleek dat lastig. „Het is moeilijk om zicht te krijgen op de mentale lasten die de boeren wel voelen, maar niet tonen. Familieleden zijn heel bang dat hun verhaal herkend wordt, zelfs als het gaat over voorouders die in de negentiende eeuw leefden.

Dat geeft wel aan dat het nog steeds heel dicht bij ze staat en dat het eergevoel nog aanwezig is.” In boerenfamilies is het niet alleen lastig om te praten over voorvallen die zich jaren geleden hebben voorgedaan, maar ook over problemen die nu spelen, zoals het overnemen van de boerderij. „Dat is bij veel families een lastig gesprek.

Ik sprak een boer die zei: daar zouden ze op de agrarische scholen iets mee moeten doen. Melken leer je binnen een week, maar hoe start je een gesprek over schulden en het overnemen van een bedrijf met je vader of moeder?” Wie wel haar verhaal wilde doen, was Aukje Paulusma. Haar vader stond in Drachten bekend als ‘de dorpsgek’, hij werd ‘Sjoerd Bokje’ genoemd.

Het perspectief van de dochter van de dorpsgek maakte Breteler de schaduwzijde van het dorpsleven pijnlijk duidelijk, schrijft ze. Waar dorpelingen wel zorgden voor de dorpsgek, door die soms onderdak of werk te geven, kon die zorg tegelijkertijd hardvochtig zijn. Er werd over de dorpsgek geroddeld, jongeren vonden het leuk om hem of haar te pesten.

Maar de dorpsgek had ook een verbindende rol in de gemeenschap, vertelt Breteler in haar boek. „Zijn afwijkende gedrag was een geliefd gespreksonderwerp tussen dorpelingen, die daardoor altijd een gedeeld verhaal en een aanwijsbare norm tot hun beschikking hadden. Er werd niet alleen een collectieve herinnering gemaakt, tegelijkertijd stelden de gemeenschapsleden de sociale verdeling tussen ‘gek’ en ‘gezond’ vast.

” Waar mensen vroeger nog wisten wie de dorpsgek was, schrijft Breteler, verdween die langzaam uit het dorp doordat de gezondheidszorg beter werd en mensen in een instelling terechtkonden. „De GGZ is daarvoor, denken mensen tegenwoordig. Maar mensen die vroeger als dorpsgek werden aangewezen, maakten wel onderdeel uit van de gemeenschap.

Nu ken je ze niet meer. ” Breteler woonde tijdens haar studies antropologie en publieksgeschiedenis in Amsterdam. Daar wordt heel anders met psychische gezondheid omgegaan dan op het platteland van Friesland, merkte ze.

„In Amsterdam is het heel normaal om te vertellen dat je naar een psycholoog gaat. Dat is hier echt anders. Het is minder open.

In de stad zijn ook veel meer faciliteiten.” Ook zelf vond ze het lastig om die stap te zetten, toen ze hulp zocht nadat haar vader anderhalf jaar geleden overleed. „Ik had een kinderwens, maar zat ook nog middenin het rouwproces.

Daar wilde ik niet alleen in eigen kring, maar ook met een professional over praten. Ik twijfelde over de psycholoog. Moest ik dan wel naar die in Dokkum, waar iedereen mij kende? Of zou ik beter naar die in Leeuwarden kunnen gaan, wat verder weg?” Uiteindelijk ging ze naar de praktijkondersteuner van de huisarts.

Die bleek al genoeg te helpen om verder te kunnen. „Zelf moet ik soms ook meer open zijn als het moeilijk is. Die cultuur om dat stil te houden, zit ook in mij.

” Nu het boek is verschenen, komen mensen naar haar toe met verhalen over wat zij zelf of in hun familie hebben meegemaakt. „Het boek had wel drie keer dikker kunnen zijn. Dat geeft wel aan dat er eerst een paar moedige mensen nodig zijn die hun verhaal delen om de weg vrij te maken voor anderen.

”.