De eerste brief naar de ombudsman van 2024 ging over de oorlog in Gaza, de tweede over problemen bij het melden van een bezorgklacht, de derde over gestegen abonnementsprijzen en de vierde over hoe solidariteit met Gaza vaak wordt weggezet als antisemitisme. De vijfde was het origineelste. Die handelde over snackbar Frankies in Den Haag, die volgens een artikel over jihadisme gevestigd zou zijn in de Schilderswijk.
Fout, vonniste een lezer. Frankies ligt niet in de Schilderswijk, maar in Transvaalkwartier. Al sinds augustus deed de lezer pogingen om de tekst aangepast te krijgen, maar vergeefs.
Google Maps erbij gepakt. De snackbar ligt op de hoek van de Herman Costerstraat en de Delftselaan, honderd meter ten westen van de Monstersestraat, waar de Schilderswijk eindigt. De lezer was extra geërgerd omdat hij vermoedde dat het imago van de Schilderswijk als probleemwijk een rol had gespeeld.
„Het helpt niet als NRC die wijk gaat noemen als soortnaam.” De auteurs erkenden dat ze beter hadden kunnen schrijven dat de snackbar zich „nabij de Schilderswijk” bevond, maar dat de activiteiten van de jihadistische groep zich wel degelijk in de Schilderswijk afspeelden. Een grensgeval.
De vorm van het meningsverschil was typerend: een op zich kleine kwestie, maar eentje die zwaar woog voor de lezer omdat hij meende dat die stond voor iets groters, in dit geval het bashen van de Schilderswijk (een van mijn eerste rubrieken van het jaar ging trouwens over onnodig Engels in NRC ). Brieven die snel van klein naar groot gaan; dat is zeker een terugkerende vorm bij veruit het grootste onderwerp van onvrede onder de lezers van 2024: de oorlog in Gaza en alles wat daarmee samenhangt. Woorden en zinnen worden met uiterste precisie bezien, waarbij op het oog kleine feilen (een woord, de plaats van een aanhalingsteken) worden geïdentificeerd als tekenen van een grote tekortkoming.
Meestal is die tekortkoming partijdigheid. Ik schreef al eerder over hoe dat verwijt geleidelijk verschuift: aanvankelijk kreeg NRC vooral het verwijt onvoldoende aandacht te hebben voor het Israëlische perspectief, na de zomer beklaagde een groter deel zich over pro-Israëlische vooringenomenheid. Die constatering leverde me overigens de kritische observatie op dat de achtergrond daarvan was dat Joodse lezers NRC „opgegeven” zouden hebben.
Daar valt meer over te zeggen, maar deze eindejaarsrubriek wordt niet de negende aflevering van dit jaar waarin de gevolgen van de Gaza-oorlog de hoofdrol spelen. Een ander onderwerp dat, zeker ook op de redactie, een belangrijke rol speelde was de druk die de buitenwereld op NRC legt. Heel zichtbaar zijn de verwijten van partijdigheid zoals die op sociale media worden geuit, al dan niet aangejaagd vanuit politieke motieven.
Dat geldt ook voor de optredens in talksows, die door mensen die zich door NRC benadeeld voelen worden gebruikt om hun versie van het verhaal te vertellen. Dat gebeurt soms door het verdraaien van de feiten, waar NRC het afgelopen jaar een aantal keer op heeft gereageerd door de betreffende artikelen tijdelijk vóór de betaalmuur te zetten. Dan zijn er de juridische stappen die mensen kunnen ondernemen als ze zich benadeeld voelen door een publicatie.
Los van dat alles zijn er natuurlijk de inbox en de rubriek van de ombudsman. Zo spelen anno 2024 publiciteitsmanagement en juridisch management een groeiende rol. „De tijd dat mensen over wie we schrijven twee dagen stil zitten tot de storm gaat liggen, is voorbij,” zegt plaatsvervangend hoofdredacteur Melle Garschagen.
„Taal- en landsgrenzen spelen door de digitalisering geen rol meer. De belangen zijn steeds groter en dus gaat het er ruig aan toe.” NRC merkte dat in de eerste helft van dit jaar in een zaak waar al deze elementen samen kwamen (en waar ik door een samenloop van omstandigheden nog niet over schreef): de publicaties over onlinebank bunq.
Economieredacteur Stijn Bronzwaer publiceerde anderhalf jaar geleden een omvangrijk portret van Ali Niknam, de charismatische maar soms ook onaangenaam veeleisende baas van bunq. Het leverde hem een Tegel in de categorie interview op. In de editie van 25 mei dit jaar schreef NRC na onderzoek in samenwerking met de NOS , over klanten van bunq die door oplichters in korte tijd grote hoeveelheden geld kwijt waren geraakt.
De bank had geen goed functionerend systeem van veiligheidsprotocollen om klanten daartegen te beschermen. Bij het artikel verscheen een kader waarin onder meer stond: „Bunq ging niet in op 21 schriftelijke vragen die NOS en NRC stelden. Topman Ali Niknam wilde niet persoonlijk reageren.
” Dat laatste wilde hij wel in het televisieprogramma Sophie & Jeroen . Toen Bronzwaer dat hoorde, nam hij het publiciteitsmanagement zelf ter hand: hij legde contact met de redactie van het programma om zo precies mogelijk duidelijk te maken wat hij had geschreven. „Ik wilde mijn verhaal beschermen en de redactie helpen de juiste vragen te stellen.
” Intussen meldden zich bij de ombudsman lezers die zich beklaagden over de bunq-berichtgeving. Zo vond een lezer de bewering dat „veel klanten” van de bank geld hadden verloren subjectief. Want wat is veel? De fraude bij bunq was maar een fractie van de totale fraude in Nederland.
In de rubriek ‘de lezer schrijft, de krant antwoordt’ legde Bronzwaer uit dat bunq zelf geen cijfers gaf en dat, afgaande op de mensen die NRC had gesproken, het schadebedrag toenam. Bovendien was de aanpak van bunq anders dan die van andere banken. Mij leek dat een afdoende verklaring, maar niet alle lezers namen daar genoegen mee.
Zij meenden dat NRC een ‘hetze’ tegen bunq voerde (waarom verschenen deze artikelen niet over andere banken?), waarbij zelfs de standaardoproep onderaan het artikel voor verdere tips als een teken van vooringenomenheid werd gezien. Inmiddels was, op 26 juni, een nieuw onderzoeksverhaal verschenen – door Stijn Bronzwaer en Merijn Rengers – over de mogelijkheden van bunq-medewerkers om in de rekeningen van klanten ‘te gluren’ en het gebrek aan maatregelen tegen dergelijke praktijken, die een schending van de bankierseed zijn. Bunq stapte naar de rechter, onder meer met de klacht dat in het artikel interne communicatie van bunq werd geciteerd, inclusief de gebruikersnamen van medewerkers, waaruit hun echte namen relatief eenvoudig af te leiden waren.
Op dat punt kwam NRC tegemoet aan de bezwaren van de bank. De namen van de medewerkers – die inderdaad geen journalistieke meerwaarde hadden – werden uit de online versie van het verhaal verwijderd. Het weerhield bunq er niet van om het kort geding door te zetten.
Op de zitting bleek onder meer dat de bank helemaal niet meer op NRC -verzoeken om wederhoor reageerden als die werden gedaan door Bronzwaer, die werd gezien als aanstichter van de ‘hetze’. De rechter stelde NRC in het gelijk , al claimde Niknam het proces desalniettemin als een overwinning omdat de namen van de medewerkers waren verwijderd, een stap die NRC al vóór de zitting had gezet. Wat Bronzwaer betreft laat de zaak vooral zien dat de krant niet langer kan volstaan met het publiceren van het ‘eigen’ verhaal.
„Je moet het actief onder de aandacht blijven brengen en duidelijk maken wat er precies staat.” Garschagen betreurt het dat juridische procedures zo veel beslag leggen op de middelen (in tijd en in juridisch advies) van NRC . „Wij kunnen dat dragen, maar ik kan me voorstellen dat juridische druk voor kleinere organisaties afschrikwekkend werkt.
Los daarvan mag natuurlijk iedereen altijd een proces beginnen.” Dat klopt, waarbij de robuustheid van het journalistieke onderzoek het hart van de verdediging is – en dat het altijd de moeite loont om ook ogenschijnlijk onaanzienlijke details na te lopen en zonodig recht te zetten. Al is het maar omdat we in een wereld leven waarin het opblazen van kleinigheden allang geen kleine business meer is.
Arjen Fortuin Reacties: [email protected].
Technologie
Het ombudsjaar 2024 toont hoe de publicatie van een verhaal pas het begin is
De eerste brief naar de ombudsman van 2024 ging over de oorlog in Gaza, de tweede over problemen bij het melden van een bezorgklacht, de derde over gestegen abonnementsprijzen en...