Het knuffeldier begon als speldenkussen

Veel dingen zijn zo gewoon geworden, dat we ons niet meer afvragen waar hun oorsprong ligt. In deze rubriek wordt gezocht naar het begin der dingen. Dit keer: het knuffeldier. „Weinig is treuriger dan knuffels zonder eigenaren.”

featured-image

In een van Laura Ingalls Wilders Kleine huis -kinderboeken is Laura te arm om een pop te hebben. Ze moet het doen met een maïskolf met een zakdoek eromheen. Dat was in de jaren zeventig van de negentiende eeuw.

Is er vooruitgang in de kunst en de cultuur? We weten het niet. We weten wel dat een maïskolf nu zelf een ding om te koesteren kan zijn. Een knuffel.



Na de dieren zijn de groentes aan de beurt gekomen. En daar is het niet eens bij gebleven. Er zijn tegenwoordig knuffels van pizzapunten, penissen, regenbogen, ja zelfs de Japanse berg Fuji is als knuffel te koop.

Vul een zachte stof met iets zachts, geef het ogen en een mond en het mag mee naar bed. Tot ongeveer 1980, gok ik, was een knuffel meestal een dier. Maar wanneer begon het tijdperk van het knuffeldier? Knuffeldieren hebben nu eens geen wortels in de klassieke oudheid of andere oude beschavingen.

Reeds de oude Perzen/Egyptenaren/Grieken/Romeinen/Chinezen/Inca’s: nee, ze hadden geen knuffels. Geen Flaffie. Er is uit die culturen wel speelgoed overgeleverd, maar dat was altijd hard, gemaakt van hout, klei of metaal en vooral bedoeld om voort te trekken.

Veel speelgoeddieren uit vroeger tijden hebben wieltjes. Het kan natuurlijk dat de knuffeldieren uit andere eeuwen allemaal zijn verdwenen. Stof vergaat nu eenmaal sneller dan keramiek en metaal.

Of ligt er ergens in Pompeii nog een verkoold wollen geitje in de armen van een verbrand kind? Is er in de gewelven van de verboden stad in Beijing nog een zijden rupsje of een donzen nachtegaaltje op te graven? Poppen zijn wel vaak gevonden, harde maar ook zachte. Het British Museum heeft er een uit Egypte, een linnen lappenpop uit Oxyrhynchus, gevuld met wol en papyrus, die gedateerd wordt tussen de eerste en vijfde eeuw GJ (gangbare jaartelling). Niet uit te sluiten valt dat ermee werd geknuffeld.

Het eerste knuffeldier waarvan het bestaan bewezen kan worden, is een olifant. De ontstaansgeschiedenis van dit dier is heel onverwacht: het begon, omstreeks 1880, als speldenkussen. Margarete Steiff maakte in de Zuid-Duitse stad Giengen een speldenkussen in de vorm van een olifant en zag dat kinderen er graag mee speelden.

Met deze olifant begon het imperium van Steiff, nog steeds een grote knuffelleverancier. Maar net als het alfabet is het knuffeldier op meerdere plekken uitgevonden. In de VS maakten snoepwinkeliers Rose en Morris Michtom een beer van pluche nadat er in The Washington Post in 1902 een cartoon was verschenen van president Theodore Roosevelt die een gewond, vastgebonden berenjong niet wilde doodschieten.

Michtom vroeg aan Roosevelt of die de beren ‘Teddy’s beren’ mocht noemen. Roosevelts antwoord schijnt in een briefje bewaard te zijn gebleven: „I don’t think my name is likely to be worth much in the bear business, but you’re welcome to use it.” Hoe kon Roosevelt zich zo vergissen! De teddybeer veroverde de wereld en de literatuur, met personages als Winnie de Poeh en Aloysius, de teddybeer in de roman en tv-serie Brideshead Revisited .

Na de olifant en de beer volgden al snel een heleboel andere dieren. Steiff had in 1892 ook al een ezel, een poedel en een aap in het arsenaal. Nu kan alles een knuffel zijn.

Het lijkt alsof ook de knuffelmakers deelnemen aan het geheime plan, net zo oud als de mensheid, om van de wereld en alles wat daarop is zo veel mogelijk kopieën te maken. De aarde zelf is nu ook een knuffel. Waarom zou het knuffeldier omstreeks 1900 zo zijn aangeslagen? Misschien is het niet toevallig dat in de negentiende eeuw kinderen voor het eerst alleen moesten slapen, zonder moeder, vader, zusjes of broertjes of nog meer familie om zich heen.

In een bedstee met tien kinderen is een knuffel minder nodig. Alleen slapen werd in de negentiende eeuw gezond en beschaafd gevonden. Vooral voor jongens moet het knuffeldier toen een uitkomst zijn geweest.

Nu slaapt volgens een recent onderzoek (van een knuffelfabrikant) ongeveer 35 procent van de volwassenen met een knuffel. Bij kinderen moet het bijna 100 procent zijn. Meer zelfs, want de meeste kinderen hebben wel meer dan één knuffel.

Zal dat nu weer gaan afnemen? Is de verzadiging bereikt? Laten we hopen dat het knuffeldier niet dezelfde weg als de clown opgaat – die is van kindervriend nu vooral monster geworden. De eerste horrorfilm met Winnie de Poeh in de hoofdrol is al gemaakt. In de kunst was Paul McCarthy al begonnen met het vernederen van knuffeldieren in performances en installaties.

Weinig is treuriger dan knuffels zonder eigenaren. Voorbij jeugd, voorbij leven..