Het kleine Albi loopt leeg, maar het saamhorigheidsgevoel is er groot

„De universiteit steelt onze jongeren weg”, klinkt het weemoedig in Albi, een dorpje verscholen in de bergen van het Zuid-Italiaanse Calabrië. Maar je hoort ook: „In dit dorp zijn wij er nog voor elkaar”. Daar zijn de jongeren die overblijven het roerend mee eens.

featured-image

De hoofdweg naar Albi is afgesloten wegens onderhoud. Er zit niks anders op dan een duizelingwekkende route vol bochten en bergpaadjes te nemen, die uiteindelijk uitmondt in een klein dorpje op 750 meter hoogte. Albi ligt aan de voet van de bergketen Sila, een groot, bosrijk natuurgebied in Calabrië.

„ Funghi porcini (boschampignons) groeien hier het hele jaar door en zijn onze specialiteit. We krijgen gasten uit de hele provincie over de vloer”, zegt Gloria Ricciardelli (53) glimmend van trots. De restauranthoudster en kokkin is het terras opgelopen ter verwelkoming en praat honderduit.



Op deze hoogte staat een heerlijk briesje, dat de zinderende Zuid-Italiaanse hitte enigszins verdrijft. Gloria’s volkse osteria draagt de naam van San Nicola, de geadoreerde patroonheilige van Albi, en is het kloppend hart van het dorp. Haar geheime recept? De smaken van vroeger.

„Ik maak gerechten klaar die veel tijd kosten, tijd die niemand nog in de keuken wil doorbrengen.” Een onweerstaanbare geur lokt haar weer naar binnen. Ze bindt een schort voor haar zomerjurk en begint rode uien uit het Calabrese kustplaatsje Tropea – een lokale specialiteit – in een grote glazen pot te scheppen.

Het lijkt wel een scène uit een Italiaanse film uit de jaren vijftig. De burgemeester, bezoekende fietsers en wandelaars, of de lokale jeugd: allemaal eten ze hier wel een hapje. Zoals Nicola Fava en zijn vrienden, aangeschoven aan een tafel die te smal blijkt voor hun dampende pizza’s.

Nicola is 23 jaar, studeert psychologie en klust bij in het restaurant. De jongeren slurpen aan een Aperol Spritz en kletsen gezellig, want eindelijk is die langverwachte zomer er weer. „Alle andere seizoenen zijn hier vreselijk”, zeggen ze haast in koor.

De meesten studeren in Catanzaro, de hoofdstad van Calabrië. En al zijn ze verknocht aan Albi, veel toekomst zien ze hier niet. „Het is zó klein, en iedereen kent elkaar.

Het wordt voor mij straks wel heel lastig om in Albi te beginnen als therapeut”, zegt Nicola. Je kan moeilijk je eigen familie behandelen. Teresa Biamonte, een 28-jarige studente farmacie, hoopt juist wél te blijven.

Na een stage in Albi beseft ze goed welke sociale functie de apotheek in een klein dorp vervult. „Iedere dag kreeg ik een bejaarde man over de vloer met diabetes, die zijn bloedsuikergehalte kwam meten”, vertelt Teresa. „Dat kon thuis ook, maar hij had gewoon behoefte aan een praatje.

” Na hun studies in de stad keren maar weinig jongeren naar Albi terug. „De universiteit steelt onze jongeren weg”, klinkt het, en bijgevolg wordt de bevolking steeds ouder en schaarser. Dat was al zo toen NRC het dorp 35 jaar geleden bezocht , en sindsdien is de demografische curve alleen maar verder naar beneden gedoken.

Telde dit dorp eind 2001 nog 1.102 bewoners, eind 2022 waren dat er nog slechts 788. „Op ons gemeentelijk kerkhof hebben we nog maar één nis over om een kist in te schuiven”, zegt burgemeester Salvatore Dardano (66) bezorgd.

„Dat moet ik meteen aanpakken, maar intussen duim ik dat in Albi even niemand overlijdt.” Dardano was bediende bij een bouwbedrijf, nu is hij met pensioen. Thuis stilzitten is niks voor hem.

Sinds 10 juni is hij de nieuwe burgervader van Albi, het dorpje waar hij ook is opgegroeid. Op het gezellige dorpsplein hangen nog de tricolore vlaggetjes van zijn inhuldiging. Als tiener moest Dardano voor de laatste jaren van de middelbare school naar de grote stad, Catanzaro.

Vanaf het dorpsplein tuurt hij naar de Sila Piccola, een deel van het imposante gebergte dat Albi omarmt. „We zaten dagelijks urenlang in de bus.” Nu moeten kinderen al vlak na de basisschool naar een groter dorp in de buurt, terwijl de eerste klassen van de middelbare school vroeger nog gewoon in Albi gevolgd konden worden.

„In onze kleuterklasjes en lagere school zitten zo’n dertig kinderen. Ons dorp telt nog zo’n vijftien jonge gezinnen.” Als de zon achter de groene heuvels zakt, zoeken in Albi jong en oud de koelte van de zomeravond én elkaars gezelschap op.

Op het terras van het vroegere dorpscafé Il Tigre vloeien bier en wijn nog even rijkelijk en wordt met evenveel passie gekaart. Het café heeft wel een andere eigenaar, die het tot ‘Bar Rada’ heeft herdoopt. Ook op politiek vlak zijn het andere tijden.

Van de tweestrijd die 35 jaar geleden woedde tussen christendemocraten en communisten/socialisten, is geen sprake meer. Het ooit imposante gebouw van de communistische partij staat al jaren te verkrotten, want de Italiaanse communistische partij – met miljoenen leden ooit de grootste van West-Europa – bestaat niet meer. Burgemeester Dardano toont zijn eigen hoofdkwartier, even verderop: het kantoor van een burgerlijst, zoals die in Italië tegenwoordig wel vaker wordt gevormd om lokaal te besturen.

Ook de lange tijd oppermachtige christendemocratie spatte na de corruptieschandalen in de jaren negentig uit elkaar. En hoewel ‘mijnheer pastoor’ ooit in veel dorpen van katholiek Italië aanzien had, moesten ze in Albi 35 jaar geleden al niet te veel van hun dorpspriester weten. Dat lijkt anno 2024 niet anders.

Het parochiefeest voor San Nicola vormt desalniettemin het absolute hoogtepunt van het dorpsleven in Albi. Het feest is pas in september, maar de processieverlichting hangt al aan de voorgevel van de kerk. De religieuze gebeurtenis brengt dorpelingen en pastoor niet nader tot elkaar, en ieder heeft wel zijn eigen grief.

Nicola Fava, de psychologiestudent, vertelt dat de dorpelingen al tweemaal met kerst een levende kerststal hebben gevormd. Hij toont foto’s van de inwoners, verkleed als de drie wijzen en de herdertjes als bewijs. „Het hele dorp deed mee, maar de pastoor gaf ons nooit zijn zegen.

” Volgens Vincenzo Nicoletti (68), een gepensioneerde en diepgebruinde postbeambte in een kraakwit poloshirt, waant de pastoor zich achter het altaar God de Vader. „ Mamma mia , die man preekt wel twintig minuten! Terwijl paus Franciscus vraagt om af te ronden na een minuut of acht.” In het dunbevolkte dorpje, in een van de armste streken van Europa, is de saamhorigheid groot.

Pizzabakker Mario Folino (58), die samen met Gloria het restaurant San Nicola bestiert, herinnert zich nog levendig dat er in hun restaurant brand uitbrak. „Een koelkast had vlam gevat. We waren pas een jaar open.

De volgende ochtend stond het hele dorp op de stoep om te helpen schoonmaken.” Nicoletti zal dan weer nooit vergeten hoe heel Albi meeleefde met de ziekte van zijn zoon. „Het oordeel was Hodgkin.

Hij was 22 jaar oud.” Toen zijn zoon genezen werd verklaard, organiseerde het dorp een feest, vertelt Vincenzo, met vochtige ogen. Alleen daar waar je wortels liggen, krijg je een gevoel van verbinding dat met geen plek ter wereld te vergelijken valt, zegt Totò Corea (83), in wit onderhemd met bretels boven zijn blauwe jeans.

Als jongeman ontvluchtte Totò de armoede en uitzichtloosheid in Albi en ging naar Canada. „Ik ging aan de slag in de bouw, ik werkte zelfstandig, ik heb zelfs de sneeuw geruimd”, vertelt Totò. In Canada trouwde hij met de kleine en tengere Italiaanse immigrante Margherita Giardino (nu 82).

Van een kleine stad verhuisden de Corea’s naar de grote metropool Toronto. Zelfs twintig jaar in Canada gaven Totò er geen nieuwe wortels. In 1987 besloot hij dat de tijd rijp was om met het gezin terug te keren naar Calabrië.

Dik tegen de zin van Margherita, die zich in Albi „nog steeds als een vis op het droge” voelt, zegt ze nadrukkelijk, zodat Totò het goed hoort. Aan de muur van de woonkamer hangen de trouwfoto’s van hun twee dochters, naast een portret van de enige zoon, een pastoor. Eronder staat een kast met glazen deuren, vol religieuze souveniertjes, zoals gewijd water in een plastic Mariabeeldje uit Lourdes en een beeldje van Albi’s lievelingsheilige San Nicola.

Toen Totò terugkeerde naar het dorp, raakte hij in de ban van het verhaal dat de verre wortels van zijn familienaam Corea, die veel voorkomt in Albi, wel eens in Zuid-Korea konden liggen. Totò vertelde er 35 jaar geleden al begeesterd over tegen NRC . Hij hoopte toen zelfs dat het verhaal toeristen uit Zuid-Korea naar Albi zou lokken.

„Ik ben met de burgemeester nog speciaal naar Seoul gereisd.” Bij die herinnering trekt Totò nu een zuur gezicht. Hij wilde de Zuid-Koreanen vragen om een team deskundigen naar Albi te sturen, om opgravingen te doen en oude schedels te komen onderzoeken.

„Maar dat zagen ze helemaal niet zitten.” Uit sympathie is een aantal Zuid-Koreanen wel nog naar Albi gereisd. Op het dorpsplein staat een fontein, een cadeautje dat de Koreanen toen hadden meegebracht.

De fontein kan wel een likje verf gebruiken, en water komt er ook al lang niet meer uit. Wat later een broodje-aapverhaal bleek te zijn, begon met de al te enthousiaste gevolgtrekking van een Zuid-Koreaanse journalist. Die was op een verhaal gestuit over een tot slaaf gemaakte uit Korea, die rond 1600 in Italië zou zijn beland.

De man zou na te zijn gedoopt, de naam ‘Corea’ hebben gekregen. Wie weet had een afstammeling van hem later wel het dorp Albi gesticht? „Dat het kletskoek was, besefte ik pas in Seoul”, zegt Totò nog steeds boos. „Een hoop nonsens, dat was het”, zucht Margherita.

„Domme journalist.” Albi zal op een andere manier toeristen moeten lokken, beseft burgemeester Dardano. Hij kan wel wat potjes aanboren om Albi te ontwikkelen, maar „het grootste probleem voor zo’n kleine gemeente is het gebrek aan personeel om de fondsen ook te beheren”.

Daarom stapte hij naar de beheerders van het natuurpark van de Sila, en vroeg hen te helpen het aanbod uit te bouwen. „Albi heeft een totaalpakket voor toeristen nodig.” Hij heeft het al uitgedokterd: „’s Ochtends kunnen ze wandelen of fietsen, lunchen doen ze bij Gloria, daarna bezoeken ze ons museum, en ten slotte overnachten ze op een fijne plek.

” Het bewuste museum is gewijd aan de lokale fauna en flora en aan oude gebruiken van het buitenleven. In een glazen museumkast staan antieke strijkijzers, een muur is behangen met foto’s van touwtje springende en met stoepkrijt spelende kinderen. Nobel idee, al valt te betwijfelen of dit een publiekstrekker wordt.

Het museum zit onder de spinnenwebben, en is enkel op afspraak open. Ook een slaapplek vinden valt niet mee. Behalve twee stoffige gastenkamers in het museum beheert de gemeente zelf nog drie andere kamers in een bezoekershuis.

Een nieuwe bed & breakfast wacht nog op de juiste vergunning om open te gaan. Maar Dardano’s ogen blinken. Alle beetjes helpen, hoopt hij.

„Wie weet houden we straks wel wat meer jongeren hier. We moeten het tenminste proberen.”.