/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/24011603/ANP-300986071.jpg)
„We zijn afgegaan als een gieter.” Niet vaak zal een minister zijn eigen afgang zo ruiterlijk en zo openlijk hebben toegegeven. Maar de zaterdag op 88-jarige leeftijd overleden Hans van den Broek (CDA), deed het in 1991 na afloop van een beraad in Brussel met zijn Europese collega-ministers van Buitenlandse Zaken.
Daar had hij zojuist een ongekende vernedering ondergaan. Een ambitieus Nederlands ontwerp voor een andere bestuurlijke opzet van de toen nog maar uit twaalf landen bestaande Europese Unie was enkele uren daarvoor van tafel geveegd. Alleen België had roulerend EU-voorzitter Nederland gesteund.
Het fiasco zou de geschiedenis ingaan als ‘Zwarte Maandag’. Hans van den Broek, de op één na langstzittende Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken uit de geschiedenis, kon het echec persoonlijk niet eens zo worden aangerekend. Misschien juist daarom ook zijn frustratie.
De voorbereidende werkzaamheden voor de ingrijpende wijziging van de Europese spelregels, bedoeld om de verdergaande integratie zoals de komst van de euro in de Europese besluitvormingsprocedures te vertalen, waren vooral gedaan door zijn staatssecretaris voor Europese Zaken Piet Dankert (PvdA) en de immer ‘meedenkende’ premier Ruud Lubbers (CDA). Van den Broek zelf was in die tijd als lid van de ‘Europese trojka’ bijna dag en nacht bezig met de steeds heftiger burgeroorlog in Joegoslavië aan de oostgrens van Europa. Overigens moest Van den Broek ook in die Balkan-crisis ervaren dat het andere spelers dan hij waren die het spel bepaalden.
Duitsland en Frankrijk zetten buiten het Europese driemanschap en dus de Nederlandse minister om hun eigen koers uit. Zij hadden zich gestoord aan Van den Broeks weinig diplomatieke bejegening van de hoofdrolspelers in het Balkan-conflict: paardendieven en struikrovers. De irritatie bij Van den Broek over zijn plaats langs de zijlijn belastte de relatie met zijn Duitse collega ambtgenoot Hans-Dietrich Genscher.
Aanvankelijk kreeg Van den Broek als minister in het eerste kabinet-Lubbers volop te maken met het beladen kruisrakettendebat. Volgens de op-en-top atlanticus („de buikspreker van Washington”, noemde de Belgische politicus Willy Claes hem eens) werd in deze zaak te veel buiten hem om en op basis van puur binnenlands politieke overwegingen geopereerd. Aan hem de taak de vaak onnavolgbare discussie met zijn talloze ‘oplossingsvarianten’ aan de buitenlandse collega’s uit te leggen.
Hij deed het met zichtbare tegenzin. Van den Broek was een rechtlijnig denker en trouw uitvoerder van de Atlantische doctrine – samen te vatten met de woorden ‘we-volgen-de-Amerikanen’ – zoals deze in de Koude Oorlog door de ambtelijke top van Buitenlandse Zaken werd aangehangen. De razendsnelle en spectaculaire ineenstorting van de communistische regimes eind jaren tachtig in het Oostblok waren voor hem geen aanleiding om met de benen op tafel te filosoferen over de ‘nieuwe wereldorde’.
De week na de val van de Berlijnse Muur in november 1989 pleitte Van den Broek in de ministerraad voor „constructieve waakzaamheid”. Hij zwoer bij ankers. Zijn rechtlijnigheid speelde Van den Broek ook in 1986 parten bij het toekennen van de Erasmusprijs aan de Tsjechoslowaakse mensenrechtenactivist Václav Havel .
Hij had grote moeite met de voordracht omdat hij vreesde dat het koningshuis in een politieke zaak zou worden betrokken. Prins Bernhard was regent van de stichting die de prijs uitreikte. Van Broek zag er persoonlijk op toe dat de danktoespraak van de latere president Havel niet te politiek-controversieel was.
Tegelijk voerde hij zijn strijd met premier Lubbers . Het zich niet gehoord voelen was een constante in de tien jaar durende carrière van Hans van den Broek die in 1982 als minister van Buitenlandse Zaken begon. Tot zijn ergernis, die hij niet verborg, zag hij dat Europese en buitenlandse politiek steeds meer chefsache werd.
Zijn aanhoudende competentiegeschillen met Lubbers liepen zodanig hoog op dat Lubbers in 1992 zelfs heeft overwogen te stoppen als premier. Er werd een andere oplossing gevonden: Van den Broek verliet in 1993 tussentijds het derde kabinet-Lubbers om zijn partijgenoot Frans Andriessen op te volgen als Europees commissaris. Daar kreeg hij met de portefeuille externe betrekkingen opnieuw veel te maken met de kolkende Balkan.
„De man die als atlanticus naar Brussel kwam, propageerde daar met verve het belang van een eigenstandige plaats van de Europese Unie in de wereldorde”, schrijven Anjo Harryvan en Jan van der Harst in een in 2010 verschenen bundel over de Nederlandse eurocommissarissen. Dossiers waren in Brussel zijn houvast. „Anders dan zijn voorganger Andriessen waren brille en improvisatievermogen hem nu eenmaal niet gegeven”, aldus beide auteurs.
De jurist Hans van den Broek en oud-directeur bij Enka (onderdeel van Akzo) was als politicus niet voorbestemd voor het buitenland. Hij zat voor de Katholieke Volkspartij (KVP), een van de voorlopers van het CDA, in de gemeenteraad van Rheden en kwam in 1976 voor de partij in de Tweede Kamer. Daar legde de man die een blauwe maandag advocaat in Rotterdam was geweest zich toe op justitie-aangelegenheden.
De KVP-top was over Van den Broek getipt door de invloedrijke oud-partijleider Norbert Schmelzer. Die had als commissaris bij Akzo Van den Broek meegemaakt toen deze als directiesecretaris betrokken was bij de onderhandelingen om in Ierland de door de IRA ontvoerde fabrieksdirecteur Tiede Herrema vrij te krijgen. Van den Broek werd in 2005 benoemd als minister van staat.
Net als andere politici die in hun actieve periode altijd pal achter Israël hadden gestaan, ging hij zich bekommeren om de Palestijnse zaak en liet hij zich kritisch uit over het „illegale nederzettingenbeleid” van Israël. „Het gaat om gerechtigheid”, zei hij in 2005 in een interview met het Reformatorisch Dagblad ..