Geen gebrek aan bodyhorror en ander Alien-dna in nieuwste Alien-film

‘Alien: Romulus’ sampelt zich bekwaam een slag in het rond, wat herkenbare, dynamische scifi-actie zonder eigen smoel oplevert.

featured-image

Krabachtige ‘face huggers’ gefixeerd op orale verkrachting en buitenbaarmoederlijke bevalling. ‘Xenomorfen’ met zwavelzuurbloed en fallische uitschuifkaken die een van slijm druipende baarmoederkorf bouwen. Alarmsignalen dat het ruimteschip over ‘ T minus ten minutes ’ ontploft, wat je doorgaans zo’n twintig minuten de tijd geeft.

Aan freudiaanse bodyhorror en ander Alien -dna geen gebrek in de vakbekwame blockbuster Alien: Romulus , die de ‘greatest hits’ uit de filmserie aaneen rijgt. Dat zulke geringe ambitie zich vertaalt in min of meer coherente, dynamische scifi-actie is best knap, maar een eigen smoel mist en de jonge helden zijn inwisselbaar alienvoeder. In Alien: Romulus is Rain (Cailee Spaeny) de Sigourney Weaver van dienst: de ‘final girl’ met overlevingsinstinct.



Zij woont met haar ‘adoptiebroer’, de beschadigde, door taalgrappen geobsedeerde androïde Andy (David Jonsson) in een mijnkolonie waar het sinistere concern Weyland-Yutami zieke kompels op victoriaanse wijze uitbuit: men gaat er nog met kanaries de mijnschacht in. Het avontuur speelt vlak na Ridley Scotts eerste deel, toen een alien voor het eerst huishield, in vrachtschip Nostromo. De retro-stijl van drukknoppen en schakelaars en gruizige beeldschermen met 16bit-graphics is daaraan aangepast; de geavanceerde touchscreens en hologrammen van Ridley Scotts prequel-film Prometheus (2012) zijn weer van de baan.

Met een plukje jonge branieschoppers kaapt Rain een ruimteshuttle om naar een aangenamere planeet te vluchten. Onderweg hopen ze in een verlaten, naar zijn ondergang tuimelend researchstation ‘cryopods’ te vinden om tijdens de reis in winterslaap te gaan. Uiteraard onderzocht concern Weyland-Yutami op dat station aliens en liep dat slecht af; als de helden per ongeluk een paar dozijn ‘face huggers’ ontdooien kan het gillen en rennen, uitdunnen en afstrepen, sluisdeuren openen en hendels overhalen in volle ernst beginnen.

Dankzij geavanceerd wapentuig zijn de jongelui daarbij niet geheel machteloos. AI – in de vorm van updates voor de haperende Andy – speelt een oninteressante rol als gewetenloos instrument dan wel loyale vriend, al naar gelang de chip die je erin douwt. Je voelt nostalgie naar Michael Fassbender als de poëtische ‘synth’ David, het op vadermoord zinnende monster van Frankenstein uit Alien: Covenant (2017).

Voor fans is dit deel in al zijn hectiek ook een aardig zoekplaatje. Hé, een hoofd van een ‘synth’ dat wit slijm kwijlt terwijl hij wordt gereanimeerd: deel 1! Een macabere fusie van mens en alien: deel 4! Regisseur Fede Alvarez is brutaal genoeg om ook uit eigen oeuvre te citeren: op kousenvoeten sluipen door een vertrek vol ‘face huggers’ die alleen op geluid reageren, verwijst naar zijn horrorfilm Don’t Breathe (2016). Slim sampelen en recombineren lijkt een doel op zich voor Alien: Romulus : gothische horror van Ridley Scott ( Alien , 1979) met populistische actie van James Cameron ( Aliens , 1986) en genetische horror van Jean-Pierre Jeunet ( Alien: Resurrection , 1997).

Maar meer dan een los eindje lijkt dit deel niet, met hooguit wat nieuwe details in de actie – gewichtloos rondwentelen door cirkels bijtend alienbloed – en horror. Zo klampen face huggers zich ditmaal niet slechts aan gezichten vast, maar zien we hun geslachtsorgaan nu ook jeugdige slokdarmen intuberen. Het is innovatie, niet perse vooruitgang.

.