Een oorlogsarchief vol verraad en geklik: waarom het CABR zoveel losmaakt Emotioneel. Misleidend. Licht ontvlambaar.
Zo wordt ’s lands grootste oorlogsarchief wel omschreven. Wat ligt er voor materiaal, dat er zoveel om de openbaarwording te doen is? Dameshoedenverkoper Ans van Dijk werd op een grauwe ochtend in januari 1948 aan een paal gebonden. Ze wilde geen blinddoek om – ze wist al wat haar te wachten stond.
‘Bij het aanbreken van de dag zal er op last van de koningin een eind gemaakt worden aan mijn leven’, pende ze ’s nachts sierlijk neer in een afscheidsbrief. Volgens het historische nieuwsbericht was het die dag zo’n zeven graden. De 42-jarige Van Dijk ontving met haar handen gebonden het sacrament van de stervenden.
Ze had zich in die doorwaakte nacht tot het katholicisme bekeerd. Een vuurpeloton richtte de wapens op. Een kwartier na zonsopkomst klonk het bevel: “Aanleggen! Vuur!” Anna, roepnaam Ans van Dijk ging de geschiedenis in als de eerste en enige vrouw die na de Tweede Wereldoorlog de doodstraf kreeg, die net heringevoerd was.
Nog 39 andere collaborateurs kregen na de oorlog de doodstraf opgelegd. Van Dijk werd van slachtoffer dader. Ze was Jodin en dook tijdens de oorlog onder om aan deportatie te ontkomen.
Maar toen ze zelf verraden was, werd ze voor een keuze gesteld. Of als infiltrant andere Joden verraden, of op transport naar een concentratiekamp. Ze koos voor het eerste.
Haar berechting kreeg ongekend veel aandacht. “Zij heeft een satanisch jachtinstinct ontwikkeld, waarvan vele harer rasgenooten het slachtoffer zijn geworden. Sommigen beweren 500 à 600, anderen 900.
..”, zei de aanklager volgens een verslag van een zitting in Trouw van 25 februari 1947.
Door een getuige werd Ans van Dijk in de rechtszaal een ‘duivelin in menschgedaante’ genoemd. Snikkend was ze neergezakt in de houten bank, tekende de verslaggever op. “Ik heb het niet om geld gedaan”, zou ze uitgeroepen hebben.
“Ik ben volslagen krankzinnig geweest. Ik heb een vreselijken angst voor den Sicherheitsdienst gehad.” Uiteindelijk achtten de rechters het verraad van tientallen Joden bewezen.
Van de omvangrijke zaak tegen haar is een dik dossier gemaakt. Dat ligt, in een blauwe map, in het depot van het Nationaal Archief in Den Haag. Het dossier is onderdeel van een archief met informatie over nog 425.
000 vermeende collaborateurs, dat de afgelopen periode regelmatig de voorpagina’s haalde. Dat zou, zeg, het gemeentearchief van Schiedam niet gebeuren. De kwestie in een notendop: het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) zou geheel openbaar worden op 1 januari 2025.
Niet alleen op papier, het zou ook online doorzoekbaar worden op namen van verdachten én slachtoffers. Een prestigieus miljoenenproject waarvoor vrachtwagens vol archiefdozen op en neer naar een hal met scanners reden. Maar zorgen over de privacy zorgden ervoor dat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) dit plan amper een maand vóór de lancering afblies.
Zelfs het papieren archief wordt nu niet volledig openbaar. Wel wordt het archief begin 2025 makkelijker toegankelijk, en mogelijk wordt het hele archief later tóch geheel online gezet. In de discussie over privacy raakt de inhoud van het CABR onderbelicht.
De dossiers worden door historici omschreven als misleidend, licht ontvlambaar, emotioneel. Kortom: als dit archief een mens was, had ’ie een complex karakter. Om wat voor materiaal gaat het nu echt, wat is de historische waarde ervan en: wat hebben we er tachtig jaar later precies aan? ‘Fout oorlogsarchief open!’ kopten de gratis treinkrantjes in 2000.
De vier strekkende kilometer met dossiers was net geland in depot van het Nationaal Archief. Oud-archivaris Sierk Plantinga weet het nog goed, hij werkte vijftien jaar als medewerker voor het oorlogsarchief en hielp tot zijn pensioen mensen met het begrijpen van de dossiers. “Het archief werd beperkt openbaar en de telefoon bij het archief stond direct roodgloeiend.
We hadden allemaal bezorgde huilende mensen aan de lijn, die soms doodsbenauwd waren dat er verschrikkelijke verhalen over hun familie naar buiten zouden komen”, vertelt hij. “Voor ons archivarissen was het volstrekt nieuw, al die emoties.” Al gauw richtten de archivarissen een kamertje in, dat symboliseerde dat dit archief echt anders was dan alle anderen.
“Als bezoekers door emoties overmand werden, brachten we ze naar dat kamertje toe, met een glaasje water. Maar als archivarissen konden we geen psychologen worden, dat was even zoeken. We konden wel begripvol reageren.
” Omdat hij jarenlang door de kaartenbakken van het CABR ging, weet Plantinga als geen ander wat voor archief het is, of zoals hij dat noemt ‘een complex van archieven’. Want er zijn allerlei lokale archieven samengevoegd in dossiers gesorteerd op naam van verdachten. “Alleen de kaartenbak met namen is al honderd strekkende meter.
” Hij zag de bezoekersaantallen toenemen in de jaren dat hij er werkte, vertelt hij enthousiast aan de telefoon. Dat eerste jaar was het enorm druk: ze konden het aantal bezoekers totaal niet aan, mensen moesten tot een half jaar wachten. “Zeker tweeduizend”, zegt Plantinga.
De laatste twee jaar krijgt het Nationaal Archief zo’n 5000 aanvragen, blijkt uit recente cijfers. De vier kilometer aan archiefstukken, vertelt hij, vormen samen een verslag van hoe Nederland de mensen berechtte die na de oorlog als ‘fout’ te boek stonden. Van oorlogsmisdadiger tot nazi-kopstuk, van verrader tot zwarthandelaar, van moffenmeid tot NSB-lid, van vrijwillig oostfrontsoldaat tot onterecht beschuldigde buurman.
Dat de gewone rechtspraak tekortschoot om al deze mensen te berechten, was de naar Londen gevluchte regering al snel duidelijk. Er waren aanvullende straffen nodig. Snel, streng en rechtvaardig zou de berechting van de collaborateurs moeten worden.
Zodat de rechtsorde hersteld werd en voorkomen zou worden dat mensen het recht in eigen hand namen. Na de oorlog werd duidelijk hoe deze ‘bijzondere rechtspleging’ eruit kwam te zien. De doodstraf werd heringevoerd, er kwamen zwaardere straffen en lidmaatschap van de NSB – voor de oorlog niet strafbaar – gold nu als hulpverlening aan de vijand.
Ook het verraden en benadelen van medeburgers werd strafbaar gemaakt. Er werd een heel nieuw rechtssysteem opgetuigd. “De uitvoering daarvan was een onmogelijke opdracht”, zegt historicus Ewoud Kieft, die de afgelopen tijd voor het Niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies onderzoek deed naar de bijzondere rechtspleging .
“Na de bevrijding was het chaos in het land. Naar schatting 150.000 tot 180.
000 mensen werden opgepakt en in kampen gezet, lang niet altijd met een proces-verbaal, maar soms gewoon omdat iemand ze genoemd had, of ze op een lijst stonden.” Die mensen moesten allemaal berecht worden, het liefst zo snel mogelijk, want de omstandigheden in de kampen waren slecht. Kieft: “En dat in een tijd dat de politie en de rechterlijke macht nog niet gezuiverd waren.
Dit was een ongelofelijke opdracht en dat zie je terug in het archief. Dossiers zijn vaak onvolledig, rommelig en kunnen misleidend zijn. De dossiers werden samengesteld met het oog op een rechtszaak.
Of elke verklaring even betrouwbaar is, valt nu niet altijd meer na te gaan.” En er zijn nogal wat losse eindjes, zegt hij. In maar liefst 60 procent van de zaken is uiteindelijk niet officieel vastgesteld of iemand schuldig of onschuldig is.
Sommige zaken werden geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, aan andere kwam men simpelweg niet toe door de personeelstekorten bij justitie. 120.000 zaken zijn administratief afgehandeld, door mensen voorwaardelijk of onvoorwaardelijk buiten vervolging te stellen.
Uiteindelijk werd 15 procent van de zaken behandeld door een gerechtshof of tribunaal, zegt Kieft. Voor de bijzondere gerechtshoven kwamen de burgers die verdacht werden van misdrijven of verraad, zoals Ans van Dijk. Deze dossiers zijn meestal het dikst en bevatten zowel alle voorbereiding voor de rechtszaak, als de weerslag en nasleep ervan.
De grootste categorie verdachten bestond echter uit mensen die lid waren geweest van de NSB. ‘Onvaderlandslievend gedrag’ kwam niet voor de rechter, maar voor een tribunaal. Daarin spraken juristen samen met gewone burgers – bijvoorbeeld verzetsmensen – recht.
Een tribunaal, Nederland telde er zo’n twintig, kon tot tien jaar gevangenisstraf opleggen, iemands stemrecht afnemen en vermogen verbeurd verklaren. Deze rechtsvorm was nogal omstreden, legt Kieft uit. “Het grootste bezwaar was destijds dat er tuchtrecht werd toegepast, terwijl iedereen duidelijk kon zien dat het hier eigenlijk om strafrecht ging.
” De veroordeelden hadden geen mogelijkheid tot hoger beroep. Wel moest het vonnis goedgekeurd worden door een hoge jurist, de zogeheten ‘Hoge Autoriteit’. Hij wijst op een artikel in Trouw waarin deze ‘lekenrechtspraak’ fel veroordeeld wordt.
Zo stelde de krant: ‘Wij geloven niet dat hiervan ware rechtspraak kan worden gewaagd. Veeleer zien wij in de ontworpen regeling een soort van overheidswege gekanaliseerde volkswoede die met de beste rechtstraditie van ons volk in strijd is.’ De discussie rond het tribunaal legt een paradox bloot, zegt Kieft.
Om na de oorlog de rechtsstaat te herstellen, werden grondrechten van burgers tijdelijk geschonden: bijvoorbeeld door tienduizenden – op slechts een verdenking – op te sluiten in interneringskampen, of door feiten strafbaar te stellen die, op het moment dat ze gepleegd werden, niet strafbaar waren. Dat vond de Nederlandse regering nodig, schrijft hij in het essay ‘Tussen oorlogswraak en rechtsstaat’, omdat onder burgers het gevoel bestond dat de oorlog gewroken moest worden. Dat ‘het rechtsgevoel’ hersteld moest worden.
De naoorlogse premier Wim Schermerhorn zei in een toespraak dat collaborateurs in hun berechting medeverantwoordelijk zouden worden gesteld voor de misdaden van de bezetter. “Dat valt natuurlijk moeilijk te rijmen met het principe van rechtszekerheid, met het idee dat ieder individu recht heeft op een eerlijk proces, zonder te worden veroordeeld voor de daden van een groep”, zegt Kieft. “Maar gelukkig zie je wel dat na een paar jaar bijzondere rechtspraak de nadruk vooral op individuen ligt.
Je ziet daar een zelfcorrigerend vermogen.” De spagaat tussen ‘rechtshersteller’ en ‘oorlogswreker’ – zoals Kieft dat noemt – was ook in de zaak van Ans van Dijk aanwezig, de Jodenverraadster die als enige vrouw ter dood werd veroordeeld. Ze vroeg om gratie aan de Bijzondere Raad van Cassatie, waar veroordeelden in hoger beroep konden gaan.
In de afwijzing van haar verzoek schreven de rechters neer ‘dat de naam Anna van Dijk in Nederland synoniem is geworden met Jodenverraad’. Werd zij harder afgerekend omdat ze het symbool werd van Jodenverraad: niet alleen haar eigen verraad, maar ook dat van anderen? Het is in elk geval opmerkelijk dat in haar proces niet werd meegewogen dat Joden, en in het bijzonder gearresteerde Joden, een uitzonderlijke positie hadden, stelt journalist Koos Groen in het boek Als slachtoffers daders worden. De zaak van de joodse verraadster Ans van Dijk.
Voor de Holocaust was na de Tweede Wereldoorlog maar weinig oog. Groen noemt het ook wrang dat Van Dijk wel de doodstraf kreeg, maar dat oorlogsmisdadigers zoals Ferdinand aus der Fünten, die leiding gaf aan de deportatie van tienduizend Joden wél gratie kreeg. Hij denkt dat het Joods-onvriendelijke klimaat na de oorlog in het nadeel van Ans van Dijk heeft gewerkt.
Ook lag er in haar proces weinig nadruk op het feit dat ze, toen ze onderdook, een tijd in het verzet zat – wat in andere zaken als verzachtende omstandigheid gold. Ze vervalste persoonsbewijzen en hielp andere Joden aan onderduikadressen. Wél kwam naar voren dat ze lesbisch was – indertijd zeker geen geaccepteerde identiteit.
De bijzondere rechtspraak was gemankeerd, zegt Kieft, dat moeten bezoekers van het oorlogsarchief beseffen. De tijdgeest werkte door, de behoefte aan vergelding bij het Nederlandse volk had invloed, en dossiers zitten vol losse eindjes. “Wie op zoek gaat naar een familielid, zal in de helft van de gevallen geen antwoord vinden op de vraag of iemand schuldig was of niet”, zegt Kieft.
“Maar dat betekent niet dat ze niets zullen vinden. Ik wil mensen juist aanmoedigen oog te hebben voor de antwoorden die wél in de dossiers staan, los van de schuldvraag.” Er zitten volgens hem ‘ontzettend veel fascinerende dingen’ in het archief: persoonlijke documenten die licht werpen op de bezettingsperiode.
“En zaken waarin je ziet hoe kleine keuzes, vanuit onverschilligheid of een gebrek aan empathisch vermogen, enorme gevolgen kunnen hebben. Van dit archief word je een stuk wijzer over hoe mensen in elkaar zitten.” Oud-archivaris Plantinga heeft in de jaren tot zijn pensioen talloze nabestaanden aan zijn bureau gehad.
Zijn ervaring is dat de dossiers mensen ontroeren en shockeren, maar uiteindelijk vaak enorm opluchten. “Ik sprak vaak mensen die zeiden: had ik maar eerder de moed gehad om het te bekijken, dan was mijn leven een stuk makkelijker en dragelijker geweest. Dat heeft bij mij geleid tot het idee, zeg ik even als archivaris-psycholoog van de koude grond, dat openbaarheid nuttig is.
Het kan echt helend zijn. Het niet weten is erger dan het weten.” Als het grootste oorlogsarchief niet online mag, mogen andere archieven dat dan wel? Archivarissen vrezen grote gevolgen van de ‘rechtlijnigheid ’ over privacy van de Autoriteit Persoonsgegevens.
.
Bovenkant