‘Een beetje ijdel’ voelen ze zich wel, de museumbezoekers voor de lens van Koos Breukel

Veel bezoekers komen er speciaal voor naar het Amsterdamse Foam: vereeuwigd worden door Koos Breukel. „Het was vooral nieuwsgierigheid, naar wat er zou gebeuren als ik daar op die stoel zou zitten. Ik wilde me openstellen.”

featured-image

Koos Breukel eet zijn ontbijt in het café van Foam aan de Amsterdamse Keizersgracht. Een tosti ham-kaas, cappuccino, glaasje water. De fotograaf draagt een werkbroek en fleecetrui in groene schutkleur, witblonde haren achterover geduwd door een bril.

Vandaag werkt hij op zaal, in de tentoonstelling van zijn eigen werk. Hij fotografeert hier soms – als hij dat wil – bezoekers in een verplaatsbare studio. De jonge vrouw achter de bar wilde niet op de foto, hij had het haar al gevraagd, vertelt hij.



Hij vraagt het nog eens, legt uit wat hij doet. Ze wil nog steeds niet. Ze staat altijd áchter de camera, niet vóór de camera, legt ze uit.

Als NRC- fotograaf Roger Cremers even later aanschuift in het café, wil hij wel weten of er een portretfoto is waar Breukel (62) spijt van heeft, een foto die achteraf anders had gemoeten. „Ik had nooit fotograaf moeten worden”, zegt Breukel meteen. Cremers: „Die is te makkelijk.

” Breukel: „Oceanograaf wilde ik worden, of jazzdrummer.” Cremers: „Je foto’s. Heb je ooit gedacht: waarom doe ik die persoon dit aan?” Nee, dat niet.

Maar, zegt Breukel, er zijn wel foto’s die hij voor zichzelf houdt, portretten waarvan hij weet: vervelend als die uitkomen. Bijvoorbeeld, de ‘tussendoorbeelden’ van een fotosessie met Willem-Alexander: die blijven in zijn archief. Breukel fotografeerde veel soorten mensen; politici, kunstenaars, fotografen (op zaal: de handen van Sally Mann, Robert Frank, Ed van der Elsken), gewone mensen, zijn eigen familie.

Die portretten zijn in vier zalen tentoongesteld. Ongeveer veertig jaar aan foto’s laat Foam zien in de tentoonstelling Koos Breukel – Meet the Artist . De portretfoto’s op zaal vormen op hun beurt een portret van de meest vooraanstaande fotografen van Nederland, een overzicht van mensen die hem hebben gevormd, beïnvloed of geïnspireerd.

De meeste bezoekers die deze zaterdag op de foto gaan, zijn hiervoor speciaal naar het museum gekomen. Elke vrijdag en zaterdag – de tentoonstelling loopt van 17 januari tot en met 26 februari – staat Breukel op zaal met zijn portretstudio. Soms neemt hij de tijd, pakt hij zijn platencamera, zo’n harmonica-achtig instrument waarachter de fotograaf zich onder een doek moet verschuilen.

Hij heeft er plezier in, maar mensen moeten niet te veel tegen hem praten als hij werkt. Matthew Cox, een jonge Amerikaanse architect die nu drie jaar in Amsterdam woont, was een dag eerder al in het Foam. Hij woont in de buurt.

Zijn week was niet al te best, en hij dacht dat zo’n foto hem misschien zou kunnen opvrolijken. Dus kwam hij terug. Hij heeft wel even nagedacht over wat hij aan zou trekken.

Het is een donkerblauw overhemd geworden, van dik katoen. Hij is niet nerveus, zegt hij, om zo de studio in te gaan. Vroeger stond hij als zanger op het podium, hij is wel wat gewend.

„Ah! Trumpland!”, zegt Breukel even later, als hij Cox vraagt waar hij vandaan komt. „I live here for a reason.” Als hij het nodig vindt, kan Koos Breukel een beetje stoken.

Vooral als mensen niet meewerken. Hij trok eens de sigaar uit de handen van voormalig VVD-leider Hans Wiegel, vertelt hij, om wat beweging in de man te krijgen. Net als fotograaf Yousuf Karsh dat bij de Britse oorlogspremier Winston Churchill deed.

Toen PVV-leider Geert Wilders niet wilde lachen voor een foto, het was 2011, vroeg Breukel hem of hij dan misschien aan Kerst kon denken. „Hij heeft natuurlijk een verschrikkelijke Kerst.” Omdat hij zwaar beveiligd wordt en in een safehouse woont, bedoelt Breukel.

„En ik zag hem zo denkbeeldig thuis zitten, gordijnen dicht, en dan met de verrekijker naar de kerstboom van de buren kijken.” Vertwijfeling droop van het gezicht af, „hij zat maar te zoeken naar dat kerstgevoel.” De foto, vindt Breukel, werd geweldig.

„Het is een beetje ijdel”, zegt Diet Scholten, om naar een tentoonstelling te gaan met het doel gefotografeerd te worden. Ze heeft het toch gedaan, en nu heeft ze een ‘echte Koos Breukel’ in haar handen, haar eigen portret. „Het was vooral nieuwsgierigheid, naar wat er zou gebeuren als ik daar op die stoel zou zitten.

Ik wilde me openstellen.” Donderdag was ze er al even, toen sprak ze met Breukel. Ze vindt hem een aardige man.

Hij zei haar dat ze met de bruine trui die ze aanhad op de foto moest. Dus keerde ze terug, in de bruine trui. Ze heeft er naar toegeleefd.

Ze haalt de foto nog eens uit de envelop. „Ik ben het echt, in ruste.” Ze gaat ’m met tape ophangen in haar huis.

Caroline Meijer dacht dat ze te verlegen was om op de foto te gaan. Ze heeft fotoboeken van Breukels werk, bewondert zijn fotografie, en kwam daarvoor naar de tentoonstelling. „Ik dacht: ik ga gewoon kijken.

Toch ben ik daar gaan zitten, op die stoel.” Ze vond het best moeilijk en ze was zenuwachtig. Maar, zegt ze, ze heeft groot vertrouwen in hoe Breukel zijn werk doet.

Zijn foto’s laten de mensen zien zoals ze zijn, vindt ze, maar als je eenmaal zelf onderwerp bent van zo’n foto, roept dat toch vragen op. „Want, wie ben je nou eigenlijk?”.