Dirigent Thierry Fischer: ‘De muziek van Richard Strauss een guilty pleasure? Laat dat guilty maar weg!’

„Extravagantie, mét smaak” – dirigent Thierry Fischer is dol op de muziek van Richard Strauss. Deze week loodst hij in Amsterdam zijn orkest uit São Paulo door de imposante ‘Alpensinfonie’.

featured-image

‘Ik mag dan geen eersterangscomponist zijn, ik ben wel een eersteklas tweederangscomponist’, zou Richard Strauss tegen het einde van zijn leven hebben geschreven. De Zwitserse dirigent Thierry Fischer neemt de uitspraak met een korreltje zout: „Ik kan me voorstellen dat hij daarmee de aandacht wilde trekken. Ik vind het een fantastisch citaat, Strauss had een goed gevoel voor humor.

” Fischer dirigeert woensdag in Het Concertgebouw een van Strauss’ meest monumentale orkestwerken: Eine Alpensinfonie . Het stuk is gebaseerd op een ervaring die de componist in zijn jeugd meemaakte: een bergbeklimming in de Alpen, waarbij hij met een groep vrienden overvallen werd door een hevige storm. In de muziek hoor je alles terug: koeienbellen op de bergweides, stralend panoramisch zicht over besneeuwde toppen, een snerpende trompet weerkaatst als zonlicht op een hagelwitte gletsjer.



Tijdens de afdaling breekt de hel los: met het geweld van instrumenten als een windmachine en een donderplaat jaagt Strauss een angstaanjagende storm door het hele orkest. Maar het is méér dan een muzikale uitbeelding van de natuur, vertelt Fischer via een videoverbinding vanuit zijn woning in Zwitserland. „Strauss verklankt hoe de natuur ons tot spiritualiteit kan bewegen.

In de Alpensinfonie beschrijft hij hoe het lot ons overkomt in het leven, maar laat ons ook reflecteren op hoe je daarmee omgaat. Die onontkoombaarheid van de natuur voel je in zijn muziek. Soms maar heel eventjes, maar dat zijn spirituele momenten.

” In Nederland is Fischer (niet verwant aan dirigent Iván Fischer) geen onbekende – hij was vier jaar lang chef bij de voorloper van Het Balletorkest en maakte cd-opnames met diverse Nederlandse ensembles. Deze week brengt hij een Braziliaans orkest mee, waarvan hij sinds 2020 chef-dirigent is. Het Orquestra Sinfônica do Estado de São Paulo (OSESP) behoort tot de meest toonaangevende orkesten van Zuid-Amerika en trapt hun zeventigjarig jubileum af met een tournee door Europa.

Dat ze daarbij een Strauss-tempel als Het Concertgebouw aandoen, waar de componist zelf geregeld te gast is geweest, voelt natuurlijk extra bijzonder, vertelt Fischer. „Ik heb met OSESP al veel muziek van Strauss uitgevoerd. Het orkest is daarin flink gegroeid.

De uitvoering van Eine Alpensinfonie die we vorige maand gaven als voorproefje op de tournee was al zóveel beter dan onze eerste uitvoering van het stuk, twee jaar geleden.” Die verbetering komt niet alleen door hameren op Strauss. „Om de klankidentiteit van een orkest te ontwikkelen, is het belangrijk om niet te specialistisch te zijn in de programmering.

Ik probeer het orkest altijd te versterken door middel van de repertoirekeuze. Dat doet veel meer dan een motiverende speech. Ik stort het orkest steeds weer in een nieuwe muzikale wereld.

” Daarom programmeert hij graag cycli van verschillende componisten: „Daarmee belicht je de sterke kanten van een orkest, maar kun je ook werken aan de zwakkere plekken. Zo hebben we een Sibelius-reeks gedaan om de transparantie te verbeteren in grote orkestrale texturen, maar ook een Brahms-cyclus, omdat ik de strijkersklank verder wilde uitdiepen. En we doen natuurlijk veel Braziliaanse componisten zoals Villa-Lobos en Guarnieri.

De Vila Rica-suite van Guarnieri bijvoorbeeld, die we ook in Amsterdam uitvoeren, speelt dit orkest als geen ander.” Over de kracht van Richard Strauss zegt Fischer: „Als artiest ben ik op zoek naar overdrijving. Maar mét smaak! Strauss was een van de weinige componisten – en waarschijnlijk de laatste van de twintigste eeuw – die overdrijving wist te gebruiken met een ongelooflijk gevoel voor esthetiek.

Het is pure extravagantie, maar dan wel gecontroleerd. Tijdens de repetities ben ik heel strikt, zodat we ons in het concert volledig kunnen laten gaan.” „Of het orkest spatgelijk speelt is dan niet zo belangrijk, of dat ze precies hard of zacht genoeg klinken.

Dat soort dingen komen vanzelf goed, zolang we het muzikale concept maar voor ogen hebben.” Om dat in de repetities over te brengen, gebruikt Fischer graag beeldende metaforen. „Als we in de Alpensinfonie langs een bergbeekje wandelen zeg ik bijvoorbeeld, ik noem maar wat, ‘het water is te nat’.

Dan gaan de musici dus echt anders spelen.” „Dat hoef je allemaal niet rationeel te snappen. Logica heeft vaak niks te maken met artistieke expressie.

Wanneer we als orkest de muziek niet proberen te begrijpen, maar ons op alles voorbereiden en er gewoon voor gáán, dan kan een góéd concert ook echt een onvergetelijk concert worden. Pas in zo’n toestand van kwetsbaarheid aan de ene kant, en compleet zelfvertrouwen aan de andere, ontstaat er ruimte voor iets onverwachts. Dat lukt natuurlijk maar een paar keer per jaar, maar dat gevoel van onbegrensde vrijheid is essentieel om die spirituele momenten in de muziek te kunnen ervaren.

” Geen grenzen dus, ook niet aan het plezier van de musici – of ze nou eerste- of tweederangsmuziek spelen. Fischer: „Tijdens de repetitie komen orkestleden in de pauze weleens naar me toe om te zeggen: wat is Strauss toch een guilty pleasure, hè? Dan zeg ik: laat dat ‘guilty’ maar weg! Kom op, het is gewoon fantastische muziek.” Eine Alpensinfonie door OSESP (met een andere dirigent).

.