Dichter Ellen Deckwitz reist met haar moeder naar Italië om de Premio Ciampi-poëzieprijs op te halen

Terwijl Ellen Deckwitz aan tafel zit voor de feestelijke uitreiking van de prestigieuze Ciampi-poëzieprijs, gaan de gesprekken vooral over politiek en oorlog. „Er is leed dat zich niet laat bedekken, dat nooit tot ontbinding zal overgaan.”

featured-image

Wanneer ik mijn telefoon aanzet, blijk ik vierentwintig appjes van mijn moeder te hebben, allemaal verzonden tussen kwart over vijf en half zes ’s ochtends. Of we toch geen eerdere trein moeten nemen. Of ze niet beter én haar paspoort én haar ID-kaart meebrengt, want je kan er altijd eentje kwijtraken.

En of ik al een tijdschema heb gemaakt voor de terugreis. Over drie dagen zullen we afreizen naar de Italiaanse stad Livorno, waar ik de prestigieuze Ciampi-prijs in ontvangst mag nemen voor de Italiaanse vertaling van mijn poëziebundel Hogere Natuurkunde . Toen ik mijn moeder vroeg of ze mee wilde, spoot de confetti nog net niet uit mijn mobiel.



„Weet je het zeker?”, vroeg ze, stotterend van vreugde. Ik wist het zeker, natuurlijk moest ze mee. De bundel gaat immers over haar.

Vanochtend vertaal ik voor het Winternachten Festival een gedicht van de Amerikaans-Palestijnse dichter George Abraham, over hoe oorlog zijn weerslag heeft op het lichaam. Tegen het einde is er een regel waar ik mijn hoofd over breek. Abraham schrijft dat hij wil scheuren door „ this country’s arms ”, waarbij ‘ arms ’ zowel op ledematen als wapens kan slaan.

Ik pak mijn telefoon om hem te appen en zie dat mijn moeder twee voicemails heeft achtergelaten. Of ik mijn gele boekje niet vergeet mee te nemen naar Italië, en of ze nog een extra koffer moet meebrengen, we blijven immers twee dagen weg. Ik bel met mijn Italiaanse uitgever over de prijsuitreiking.

De Ciampi is een prijs met meerdere categorieën, waaronder visuele kunst en muziek. De 21ste november is er een groot gala waar alle winnaars zullen optreden, waaronder de Amerikaanse muzikant Micah P. Hinson en de Duitse zanger en performancekunstenaar Blixa Bargeld.

We hangen op en meteen belt mijn moeder, of we morgen toch een paar treinen eerder kunnen nemen, je weet het immers nooit met de spoorwegen. We arriveren twee uur te vroeg in Livorno. De man die ons op zou halen neemt zijn telefoon niet op, maar mijn moeder straalt, want we hebben het gehaald.

Het begint te stortregenen. Vandaag is de prijsuitreiking. Ik maak kennis met Pierluigi Lanfranchi, de Italiaanse dichter die samen met Emilie van Opstall mijn bundel vertaalde.

Hij overhandigt me het eerste exemplaar van de Valigie Rosse-editie, de uitgave die ter gelegenheid van deze prijs is gemaakt. „Dus dit is je muze”, zegt de uitgever terwijl hij naar mijn moeder knikt, die zo breed grijnst alsof ze vannacht met een kleerhanger in haar mond heeft geslapen. We gaan naar het restaurant waar er voor de winnaars en hun gasten een lopend buffet is.

Het is er druk, de schalen raken sneller leeg dan ze worden bijgevuld maar mijn moeder slalomt vrolijk tussen de rijen door en heeft in een mum van tijd een bord vol eten. Aan tafel gaat het gesprek vooral over de politieke ontwikkelingen in Europa. De opkomst van rechts en reactionaire bewegingen, hoe de regering van Meloni de pers tegenwerkt.

Volgens mijn disgenoten steunt de Italiaanse regering Netanyahu. Het meisje naast me fluistert dat het woord genocide taboe is in het publieke debat. Ze volgt de gebeurtenissen in Gaza per TikTok, en ik toon haar de Instagrampagina van een vriend die de strijd in Oekraïne in beeld brengt.

Even voel ik me moedeloos. Hoeveel je ook probeert mee te krijgen van een oorlog, het is uiteindelijk slechts een fractie van alle verwoestingen. Dat komt niet alleen doordat je niet overal met een camera bij kan zijn, maar ook omdat een oorlog na zijn einde voortbestaat in de overlevenden en in hun nazaten.

Elke raket die vandaag wordt afgeschoten vernietigt niet alleen gebouwen en lichamen, maar ook de levens van mensen die nog geboren moeten worden. De bundel waar ik de Ciampi voor kreeg toegekend, gaat daarover. Mijn grootouders overleefden de Tweede Wereldoorlog, maar ze waren voorgoed vervormd.

De ontberingen, de martelingen en de verkrachtingen maakten van hen mensen die constant waaks waren. Ze hadden altijd een koffer klaarstaan om te kunnen vluchten, potten geld en voedsel op, planden alles altijd tot in detail vooruit om zo min mogelijk aan de genade van het toeval overgeleverd te zijn. Mijn moeder groeide op met mensen die van een onverwachts geluid zo konden schrikken dat ze het hele huis bij elkaar gilden.

En dat vervolgens weer op haar afreageerden. Ik kijk even naar haar. Ze is in een geanimeerd gesprek verwikkeld met dichter Vincenzo Frungillo.

„ I paint my hair myself ”, zegt ze stralend terwijl ze naar haar blonde lokken wijst, „ Only twee euro at the Aldi! ” We ontbijten om half zes ’s ochtends, mijn moeder glundert na van de mooie avond en stopt nog snel een gekookt ei in haar handtasje. Ondertussen check ik mijn mail. Ik heb bericht terug van George, hij vindt het goed als ik ‘ arms ’ vertaal met ‘armen’ in plaats van met ‘wapens’.

Ik laat mijn ogen nog een laatste keer gaan over zijn gedicht. Ergens schrijft hij over het „onbegraven verdriet” van zijn vader, wat me enorm raakt. Er is leed dat zich niet laat bedekken, dat nooit tot ontbinding zal overgaan.

Trauma is een conserveermiddel, een vorm van sterk water. De kleur verdwijnt, de feiten blijven, evenals de gedragingen die erdoor ontstaan. We zijn veilig aangekomen op Centraal Station Amsterdam.

Mijn moeder checkt de NS-reisplanner, er is vertraging maar we zijn zo vroeg dat ze waarschijnlijk toch nog anderhalf uur eerder dan gepland thuis is. Ze kust me haastig en snelwandelt richting haar perron. Vlak voor ze op de roltrap stapt, draait ze zich nog een keer om.

„Het was leuk!”, roept ze. „Ja!”, roep ik terug. „We hebben alles gered!”, juicht ze.

Ze zwaait nog een keer en verdwijnt dan omlaag, de diepte in..