De verslaggeving van The New York Times over China, decennia van misleiding

Op kritieke momenten in de afgelopen 25 jaar heeft The New York Times de belangen gesteund van een machtsgroep binnen de Chinese Communistische Partij die verantwoordelijk is voor de wreedheden tegen beoefenaars van de spirituele discipline Falun Gong. De krant heeft zichzelf niet alleen ethisch in een kwaad daglicht gesteld, maar heeft als gevolg daarvan ... Read more

featured-image

Op kritieke momenten in de afgelopen 25 jaar heeft The New York Times de belangen gesteund van een machtsgroep binnen de Chinese Communistische Partij die verantwoordelijk is voor de wreedheden tegen beoefenaars van de spirituele discipline Falun Gong. De krant heeft zichzelf niet alleen ethisch in een kwaad daglicht gesteld, maar heeft als gevolg daarvan ook haar berichtgeving over China verdraaid en haar lezers misleid, zoals blijkt uit een analyse van de berichtgeving van The New York Times over China en uit interviews met zes deskundigen op het gebied van politiek en geopolitiek van de Chinese Communistische Partij (CCP). Door de enorme invloed van The New York Times op het beleid heeft de verdraaide berichtgeving waarschijnlijk zelfs geleid tot een verlies aan mensenlevens en kostbaarheden die moeilijk te kwantificeren zijn, aldus sommige experts.

The New York Times heeft zichzelf decennialang geprofileerd als een mondiale krant en drong volgens voormalige medewerkers aan op de noodzaak van toegang tot China. Dat betekende dat het communistische regime ervan overtuigd moest worden dat de aanwezigheid van de krant het regime ten goede zou komen. De krant heeft nooit uitgelegd welke prijs ze heeft betaald voor toegang tot China.



“Er is altijd de kwestie van, als je een mondiale krant wilt zijn, wat moet je dan doen om China te vriend te houden en daar zaken te blijven doen?” vertelde Tom Kuntz, een voormalige redacteur van de krant, aan The Epoch Times. “Er zijn altijd spanningen geweest en ik weet dat ze, net als veel andere bedrijven, geprobeerd hebben om toegang tot China te houden.” Voor Bradley Thayer, voormalig senior medewerker bij het Center for Security Policy, expert op het gebied van strategische beoordeling van China en medewerker van The Epoch Times, is het duidelijk.

“Als ze de verslaggeving over het regime niet doen zoals het regime dat wil, zullen ze worden uitgesloten, en ze zullen niet kunnen terugkeren,” vertelde hij aan The Epoch Times. “Dus al deze mensen hebben er alle belang bij om de partijlijn van de CCP te volgen.” Bij het verslaan van de Chinese politiek heeft The New York Times oprechtheid toegeschreven waar bedrog werd verwacht en ze hebben de feiten verdoezeld, net daar waar het dieper had moeten graven, allemaal in een patroon van affiniteit met de belangen van een CCP-kliek die op één lijn staat met de voormalige partijleider Jiang Zemin, bevestigen meerdere experts.

The New York Times heeft niet gereageerd op een gedetailleerde vragenlijst die per e-mail is verstuurd. De krant ontwikkelde een speciale band met Jiang in 2001, toen de toenmalige uitgever, Arthur Sulzberger Jr., en een aantal redacteuren en verslaggevers een zeldzame audiëntie kregen bij de Chinese dictator.

De krant publiceerde een exclusief interview met de kop “In de woorden van Jiang: Ik hoop dat de westerse wereld China beter kan begrijpen”. Binnen enkele dagen deblokkeerde de CCP de toegang tot de website van The New York Times in China. Een maand later deblokkeerde de CCP verschillende andere westerse nieuwssites, waaronder die van The Washington Post, de Los Angeles Times, de San Francisco Chronicle en de BBC.

Die sites werden binnen een week weer geblokkeerd. The New York Times daarentegen bleef toegankelijk. meldden wel dat inhoud op de site selectief werd geblokkeerd.

Het interview kwam op een gevoelig moment voor Jiang. Hij had nog maar iets meer dan een jaar te gaan voordat hij de controle over de Partij zou overdragen aan Hu Jintao, waarmee hij de opvolgingslijn van Deng Xiaoping, zijn voorganger, zou volgen. Maar het ging niet goed met Jiang.

Zijn vervolging van de spirituele beoefening Falun Gong, een politieke campagne die de Partij en de natie onder zijn controle tot conformiteit moest dwingen, bereikte haar doel niet. Erger nog, buitenlandse media, waaronder The Wall Street Journal en The Washington Post, haalden de anti-Falun Gong propaganda van de CCP uit elkaar en rapporteerden over onrechtmatige detentie en marteling. De New York Times bleek daarentegen het meest behulpzaam voor Jiang’s campagne.

Ten tijde van het interview in 2001 publiceerde de krant tientallen artikelen over Falun Gong, die bijna allemaal propaganda herhaalden waarin de beoefening werd afgeschilderd als een “sekte”. Falun Gong, ook bekend als Falun Dafa, is een spirituele discipline die bestaat uit langzaam bewegende oefeningen en leringen gebaseerd op de principes van waarachtigheid, mededogen en verdraagzaamheid. Falun Gong werd in 1992 in China geïntroduceerd en aan het eind van dat decennium beoefenden naar schatting 70 tot 100 miljoen mensen Falun Gong.

Toen in januari 2001 de staatsmedia van de CCP beweerden dat verscheidene mensen die zichzelf in brand hadden gestoken op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking Falun Gong beoefenaars waren, stuurde The Washington Post een verslaggever om het verhaal te factchecken. The New York Times, daarentegen, nam onmiddellijk de verhaallijn van de CCP ongefilterd over. Als de krant haar veelgeroemde onderzoeksvaardigheden had gebruikt, zou ze, net als anderen, hebben ontdekt dat het zelfverbrandingsincident in scène was gezet.

Nadat de eerste persoon zichzelf in brand zou hebben gestoken in het midden van het plein, slaagden vier politieagenten erin om verschillende brandblussers te pakken te krijgen, zich naar de plek te haasten en het vuur te doven, en dat alles in minder dan een minuut. Gezien de afstanden op het gigantische plein zou dat fysiek niet mogelijk zijn geweest, tenzij de agenten de brandblussers al klaar hadden staan en van tevoren wisten waar op het plein ze die dag nodig zouden zijn, concludeerden verschillende onafhankelijke onderzoeken, die wezen op nog tientallen andere inconsistenties. Zelfs zonder onderzoek had het incident weinig zin.

Volgens de CCP volgden de slachtoffers het geloof dat ze door zichzelf levend te verbranden in de hemel zouden komen. In de leringen van Falun Gong wordt zelfmoord echter aanzien als het doden van een mensenleven en dat wordt expliciet verboden. Sterker nog, van de tientallen miljoenen mensen die Falun Gong beoefenen, had niemand zichzelf in het openbaar in brand gestoken tot die dag, en niemand heeft dat sindsdien gedaan.

Zelfs nadat een onderzoek van The Washington Post verschillende van de vermeende slachtoffers had getraceerd naar hun woonplaats en ontdekte dat geen van hen gekend was als een Falun Gong beoefenaar, ging The New York Times door met het verspreiden van de propaganda van de CCP. Jiang was blijkbaar erg tevreden over The New York Times en noemde het “een erg goede krant” tijdens het interview in 2001. Bij Jiang in de gunst komen met betrekking tot de Falun Gong-kwestie was bijzonder kritisch, omdat het een kernprincipe raakt van de CCP-politiek, bevestigden verschillende experts.

In 2002 was The New York Times nog steeds pro-Jiang. De krant citeerde bronnen van de CCP en verklaarde dat Falun Gong met succes “verpletterd” was. De krant suggereerde dat Falun Gong al passé was en dat het slechts 2 miljoen beoefenaars had, en ging zelfs zover om te beweren dat het cijfer dat Falun Gong bronnen noemden, namelijk 100 miljoen, ongefundeerd was.

Maar een paar jaar eerder, voordat de vervolging begon, spraken zowel Westerse alsook Chinese media, waaronder The Associated Press en ook The New York Times, over naar schatting 70 miljoen of 100 miljoen Falun Gong beoefenaars in China, cijfers die over het algemeen werden toegeschreven aan schattingen van de Chinese State Sports Administration, die het beste inzicht had dankzij een grootschalige enquête onder Falun Gong beoefenaars die ze eind jaren ’90 had uitgevoerd. Ondertussen schilderde de krant de nalatenschap van Jiang af als die van een vriendelijke hervormer die China op het wereldtoneel had geplaatst. “Jiang is, in Chinese termen, zeer pro-Amerikaans,” verklaarde een opiniestuk uit 2002 van een van de vaste medewerkers van de krant.

Ondanks alle schendingen in het verleden werd China “steeds opener, toleranter en belangrijker”, aldus de krant. Jiang’s beslissing om na zijn pensionering in 2002 de toppositie in het leger van de CCP te behouden, werd door de krant afgeschilderd als een enigszins controversieel teken van kracht. De krant zelfs een verhaal over Chinezen die op pelgrimstocht gingen naar Jiang’s geboorteplaats om de omgeving te bestuderen waarin Jiang als toekomstige leider van de natie was opgegroeid.

Door diep in te gaan op de familiegeschiedenis van Jiang, liet het artikel een feit weg dat voor Jiang het gevoeligst lag: dat zijn vader in feite een propaganda-ambtenaar was in de door Japan geïnstalleerde marionettenregering tijdens de Tweede Wereldoorlog, en dus een verrader in Chinese ogen. In haar verslaggeving slaagde The New York Times er niet in te doorgronden waarom Jiang het Politbureau Permanent Comité, het orgaan dat officieel het land regeert, had uitgebreid van zeven naar negen leden. Hierdoor kon hij zijn propaganda-chef, Li Changchun, en zijn hoofd van de Commissie voor Politieke en Juridische Zaken (PLAC), Luo Gan, toevoegen.

Onder Jiang groeide de PLAC uit tot een almachtige kolos die het hele nationale veiligheidsapparaat controleerde. De voornaamste reden was, alweer, de vervolgingscampagne van Falun Gong. Omdat Falun Gong nooit officieel verboden was in China, richtte Jiang een extralegale politieorganisatie op, het 610 Bureau, om de vervolging uit te voeren.

Hij gaf Luo de leiding en hij kreeg carte blanche om alle middelen van het veiligheidsapparaat te gebruiken die nodig waren om Falun Gong “uit te roeien”. Maar Falun Gong was anders dan alle andere groeperingen die het regime probeerde te vernietigen. De gebruikelijke tactiek om verantwoorelijken op te pakken bleek niet effectief.

Afgezien van de oprichter, die ondertussen al in ballingschap in de Verenigde Staten verbleef, had Falun Gong geen formele leiders of hiërarchie. De lokale “coördinatoren” faciliteerden eenvoudige activiteiten zoals groepsoefeningen. Wanneer ze gearresteerd werden, namen anderen gewoonweg hun rol over.

Toen de vervolging escaleerde, hielden Falun Gong beoefenaars op met het organiseren van dergelijke openbare activiteiten in China en in plaats daarvan concentreerden ze zich vooral op het “verduidelijken van de waarheid” – het van persoon tot persoon uitleggen van de feiten over Falun Gong en de vervolging. Om hun activiteiten te verstoren moest het veiligheidsapparaat van de CCP ze één voor één identificeren, in de gaten houden en arresteren – een proces dat enorm veel middelen kostte. De vervolging vereiste een gigantische uitbreiding van het politie- en bewakingsapparaat van het land, die werd uitgevoerd door Luo en zijn opvolger, Zhou Yongkang, die ook een naaste medewerker van Jiang was, aldus verschillende analisten.

China’s rechtssysteem, dat nog in de kinderschoenen stond, werd volgens Heng in de wieg gewurgd door de Falun Gong-vervolging. “Ze moesten een uitzondering maken: Elke gevestigde wet moet worden toegepast, ‘behalve [voor] Falun Gong’,” zei hij. Gewoonlijk werden Falun Gong beoefenaars veroordeeld voor het “ondermijnen van de uitvoering van de wet”, waarbij de wet zodanig ruim werd geïnterpreteerd dat alles wat het regime de moeite waard vond om te onderdrukken eronder viel, zei hij.

“Het rechtssysteem raakte eraan gewend. En daar zouden ze het niet bij laten. Ze zouden deze techniek ook gebruiken om hun macht uit te breiden naar andere mensen,” zei Heng.

“Daarom is China nooit in staat geweest om een echt rechtssysteem op te zetten.” In toenemende mate werden rechtenactivisten, Tibetaanse boeddhisten, Oeigoerse moslims en huischristenen vervolgd die oorspronkelijk waren gecreëerd voor de vervolging tegen Falun Gong . Maar niets van deze informatie vond zijn weg naar de pagina’s van The New York Times.

Nadat verslaggever Joseph Kahn van The New York Times een reportagereeks publiceerde over het Chinese rechtssysteem waarin gewezen werd op de politiek vooraf bepaalde resultaten en de door marteling afgedwongen bekentenissen, terwijl Falun Gong nauwelijks werd vernoemd, won hij de Pulitzerprijs. Kahn ging later de internationale berichtgeving van de krant leiden en werd in 2022 hoofdredacteur. Bo Xilai werd ooit beschouwd als de rijzende ster van de CCP.

Als een van de “prinsen” – zonen van vroegere communistische revolutionairen – werd hij klaargestoomd voor het leiderschap van de CCP. In 1993 werd hij benoemd tot burgemeester van Dalian, een belangrijke havenstad in de noordoostelijke provincie Liaoning. Volgens Bo’s toenmalige chauffeur, die uit de school klapte aan een Chinese journalist, werd Bo al vroeg door Jiang aangespoord om de Falun Gong-kwestie als carrièreladder te gebruiken.

The New York Times heeft deze kwesties nooit onderzocht en negeerde consequent Bo’s betrokkenheid bij de vervolging van Falun Gong. In 2009 hadden Falun Gong beoefenaars meer dan 70 rechtszaken aangespannen in meer dan 30 rechtbanken verspreid over de hele wereld tegen Jiang en andere schuldigen aan de vervolging – een tiental daarvan werden aangespannen tegen Bo. Verschillende Amerikaanse rechtbanken hebben verstekvonnissen uitgesproken tegen personen die persoonlijk betrokken waren bij martelingen.

In 2009 klaagde een Spaanse rechtbank vijf huidige en voormalige CCP functionarissen aan voor foltering, waaronder Jiang, Luo, Bo en Jia. Datzelfde jaar vaardigde een Argentijnse rechtbank internationale arrestatiebevelen uit tegen Jiang en Luo. The New York Times negeerde al deze ontwikkelingen.

In 2014 de krant dat het Spaanse parlement voorbereidingen trof om de internationale jurisdictie van de rechtbanken aan banden te leggen omdat het “de diplomatie op onvoorspelbare manieren bemoeilijkte”. Het artikel schilderde de rechters af als “overijverig” en “provocateurs”. Het artikel noemde een arrestatiebevel van een Spaanse rechter tegen Jiang en voormalig premier Li Peng, maar alleen voor mensenrechtenschendingen in Tibet.

Het vermeldde ook zaken tegen Amerikaanse en Israëlische functionarissen. In 2006 kwam de eerste informatie uit China over een nieuwe vorm van door de staat gesteunde misdaad: het doden van gewetensgevangenen voor donororganen op verzoek. Eerst benaderde de ex-vrouw van een Chinese chirurg The Epoch Times met de beschuldigingen.

Ze de meeste gevangenen Falun Gong beoefenaars waren en dat ze nog leefden toen hun organen werden verwijderd. Kort daarna kwam een voormalig militair met soortgelijke beschuldigingen. De zaak kwam aan het rollen nadat buitenlandse onderzoekers Chinese ziekenhuizen begonnen te bellen en zich voordeden als patiënten of familieleden van patiënten die dringend transplantaties nodig hadden.

In de opgenomen gesprekken bevestigden artsen openlijk dat organen vrijwel onmiddelijk beschikbaar waren, binnen slechts een of twee weken. Sommigen bevestigden zelfs dat ze organen konden leveren “van Falun Gong” toen de onderzoekers aangaven dat ze gehoord hadden dat die het gezondst waren. In de loop der jaren heeft The New York Times de CCP echter geholpen om de kwestie van het doden voor organen onder het tapijt te vegen.

In 2014 kondigde de CCP aan dat ze een einde zou maken aan het gebruik van ter dood veroordeelde gevangenen voor transplantaties. Een verslaggever van The New York Times, Didi Kirsten Tatlow, kreeg een tip dat de praktijk niet was gestopt en dat gewetensgevangenen nog steeds werden gebruikt. Ze verklaarde achteraf dat de krant daarna haar onderzoek blokkeerde.

Kort daarna verliet ze de krant. “Ik had de indruk dat The New York Times, mijn toenmalige werkgever, niet blij was met mijn verhalen [over misbruik van orgaantransplantaties], en nadat ze mijn inspanningen aanvankelijk had getolereerd, maakte ze het me onmogelijk om door te gaan”, zei ze in 2019 in een voor het China Tribunaal, een onafhankelijk panel van deskundigen in Londen dat het bewijs van gedwongen orgaanoogst onderzocht. Het tribunaal dat het Chinese regime inderdaad op grote schaal organen van Falun Gong beoefenaars en andere gewetensgevangenen had gebruikt als een levende databank voor donororganen.

The New York Times negeerde zowel de uitspraak van het tribunaal alsook de vele onderliggende bewijzen, waaronder de verklaring van Tatlow. Onlangs vertelde een woordvoerder van The New York Times aan The Epoch Times dat de krant wel degelijk aandacht besteedde aan “gedwongen orgaandonaties” in China, waarbij hij verwees naar een enkel artikel van Tatlow uit 2016 waarin de beschuldigingen werden aangehaald, maar waarin het onderliggende bewijs niet werd besproken. Op 16 augustus publiceerde The New York Times een artikel waarin opnieuw de hoeveelheid bewijsmateriaal voor de praktijk van de CCP om Falun Gong gevangenen te doden voor organen werd genegeerd.

In plaats daarvan baseerde het zich op één enkele China-onderzoeker die zei dat het bewijs niet bestond. Het Falun Dafa Information Center (FDIC), een non-profit organisatie die de vervolging van Falun Gong opvolgt, maakte bezwaar tegen de uitdrukking “gedwongen orgaandonatie”. Het was oxymoronisch en “bizar” om “de woorden ‘gedwongen’ en ‘donatie’ in dezelfde zin te gebruiken,” zei FDIC.

In een waarin de “beschamende” berichtgeving van The New York Times over Falun Gong werd beschreven, stond de non-profit organisatie stil bij de menselijke kosten van het journalistieke debacle. “De impact van de verdraaide berichtgeving van de Times en de onverantwoordelijke behandeling van Falun Gong beoefenaars als ‘onwaardige slachtoffers’ heeft bijgedragen aan de straffeloosheid van de daders en heeft hun slachtoffers beroofd van vitale internationale steun, wat ongetwijfeld heeft geleid tot meer lijden en verlies van levens op het Chinese vasteland”, aldus de krant. Dat wil niet zeggen dat The New York Times de mensenrechtenschendingen in China volledig negeerde.

Sommigen beweren echter dat er sprake is van een eerder subtiele aanpak. Zoals het FDIC heeft gedocumenteerd, heeft de krant tussen 2009 en 2023 slechts 17 artikelen over Falun Gong gepubliceerd, maar meer dan 200 over de kwestie van de Oeigoeren en meer dan 300 over Tibet. Vanuit het perspectief van de gevestigde belangen van de krant in China werd het bekritiseren van mensenrechtenschendingen in het verre Tibet of Xinjiang gezien als relatief “veilig”, volgens Trevor Loudon, een expert op het gebied van communistische regimes en een medewerker van The Epoch Times.

“Het is een deugdzaam signaal – ‘zie je wel, wij komen op voor mensenrechten’. Maar dat zouden ze nooit doen met Falun Gong omdat dat de CCP echt zou beledigen. De CCP zou daar een woedeaanval over krijgen,” vertelde hij The Epoch Times.

Hoewel het onthullen van misstanden tegen Tibetanen of Oeigoeren tot woede leidt in het buitenland, veroorzaakt het weinig instabiliteit in China, aldus Loudon, omdat de etnische minderheden beperkte invloed hebben in het hart van China. Falun Gong daarentegen is “geworteld in de Chinese cultuur”, waardoor het een onmiddellijke aantrekkingskracht heeft, zei hij. “Chinezen zullen niet gauw de Islam overnemen.

Chinezen zullen ook het Tibetaanse boeddhisme niet overnemen. Maar miljoenen Chinezen hebben enige sympathie voor Falun Gong,” zei hij. Het is ook makkelijker voor de CCP om etnische minderheden een politiek etiket op te plakken – “separatisten” voor Tibetanen en “terroristen” voor Oeigoeren.

Falun Gong beoefenaars zijn echter meestal gewone Chinezen, verspreid over alle lagen van de bevolking. Hun enige politieke eis is dat het regime stopt met de vervolging, aldus Loudon. “De Chinezen kunnen niet zeggen dat Falun Gong separatisten zijn.

Ze kunnen niet zeggen dat ze terroristen zijn. Ze kunnen niet echt zeggen dat ze politiek zijn. Het enige wat ze kunnen zeggen is dat ze vreemd of gek zijn,” zei hij.

En dat is precies het label dat The New York Times ondersteunde, gebaseerd op het FDIC rapport. De Verenigde Staten reageerden traag op de escalerende agressie van de CCP en The New York Times bleek niet erg behulpzaam. “Ze weten dat ze op een bepaald niveau intellectueel eerlijk moeten zijn, maar wat ze niet kunnen doen is ooit de puntjes met elkaar verbinden om over strategische trendlijnen te praten,” vertelde James Fanell, een voormalige marineofficier van de inlichtingendienst van China die samen met Thayer het recente boek “Embracing Communist China: America’s Greatest Strategic Failure” aan The Epoch Times.

De CCP hield haar uiteindelijke doelen voor de lange termijn opzettelijk vaag en presenteerde het als de “vreedzame opkomst” van een “verantwoordelijke” macht. Maar het traject van de ontwikkeling was niet moeilijk in kaart te brengen, aldus de auteurs. In plaats van een zoektocht naar emancipatie, weerspiegelt het doel van de partij om de Verenigde Staten economisch en militair te overtreffen een streven naar overheersing, zeiden ze.

De praatjes van de CCP over een “vreedzame opkomst” en een “multipolaire” wereld, waarin de Verenigde Staten, China en andere landen de verantwoordelijkheid voor het handhaven van de orde zouden delen, zijn niet veel meer dan “rook en kaf”, aldus Fanell. “Ze weten dat er maar één leider zal zijn,” zei hij. “Ze willen de overheersende wereldmacht worden.

Ze hebben dat op vele, vele manieren gezegd.” De Verenigde Staten overtreffen als de leidende wereldmacht zou de CCP de mogelijkheid geven om wereldwijd politieke en handelsregels te dicteren, aldus de auteurs. De Pax Americana heeft, ondanks al haar gebreken, een zekere mate van universele waarden, persvrijheid, godsdienstvrijheid en economische vrijheid mogelijk gemaakt.

Maar een Pax Sinica onder de CCP belooft een dergelijke vrijgevigheid niet, waarschuwden ze. “We weten hoe het eruit gaat zien,” zei Fanell. “We zien het elke dag in China.

Totale controle. Sociaal kredietsysteem. Staatscontrole over elk facet van je leven.

Dat is wat het is.” De hegemoniale ambities van de CCP zijn overduidelijk, aldus Thayer. “Als Xi Jinping morgen sterft.

Als hij vanmiddag sterft, zal de persoon die hem vervangt niet teruggaan naar de gelukkige tijd,” zei hij. “Het individu dat hem vervangt zal hetzelfde beleid blijven voeren, dezelfde agressie, omdat het individu uiteindelijk veel minder belangrijk is dan de ideologie van het communisme en het feit dat hun macht is gegroeid. En die ideologie gekoppeld aan macht verklaart hun steeds agressievere gedrag op internationaal niveau.

” Vooral sinds de COVID-19 pandemie is er in de Verenigde Staten een grote eensgezindheid tussen beide partijen dat de ambities van de CCP frontaal moeten worden aangepakt – een strategie die Thayer en Fanell onderschrijven. The New York Times heeft echter ontmoedigd om de CCP als vijand te behandelen. In plaats daarvan heeft het gepleit voor voortdurende betrokkenheid.

Vorig jaar schreef de redactie een met de titel “Wie heeft er baat bij een confrontatie met China? Daarin stond dat “de belangen van de Amerikanen het best gediend zijn met het benadrukken van de concurrentie met China en het minimaliseren van de confrontatie” en dat “ongenuanceerde verwijzingen naar de Koude Oorlog misplaatst zijn”. Het engagementbeleid, dat Amerika’s productiebasis heeft uitgehold en China heeft geholpen om een afschrikwekkende militaire tegenstander te worden, “heeft minder opgeleverd dan de voorstanders ervan hadden gehoopt en voorspeld”, schreef de redactie. De redactie stelde echter dat een relatie met China “aanzienlijke economische voordelen blijft opleveren voor de inwoners van beide landen en voor de rest van de wereld”.

Thayer noemde een dergelijke framing “ontstellend”. Hij zei dat de engagementdoctrine het regime in staat heeft gesteld om momenten van crisis te doorstaan en pogingen om de ondergang van het regime te bewerkstelligen heeft geblokkeerd. “Wat de engagers hebben gedaan is voorkomen dat we van dit verfoeilijke regime afkomen,” zei hij.

Dat The New York Times vasthield aan deze engagementdoctrine kan verschillende oorzaken hebben. Thayer verweet de krant van “ideologische stompzinnigheid waarbij ze weigeren de aard van communistische regimes te zien zoals ze zijn”. “Ze hebben er helemaal geen moeite mee om verfoeilijke regimes te veroordelen.

Het zijn alleen communistische verfoeilijke regimes waar ze een ideologische blindheid voor hebben,” zei hij. Fannell wees erop dat The New York Times er belang bij heeft om een confrontatie met China te vermijden, omdat het toegang wil houden tot de Chinese markt. “Ik denk dat het overduidelijk is,” zei hij.

Na langdurige toewijding aan de engagementdoctrine is het ook moeilijk voor de voorstanders om toe te geven dat ze het mis hadden, zei hij. “Ze lijken volledig geobsedeerd te zijn door het zoeken naar alles wat hun stelling ondersteunt.” Sommigen verlangen ook terug naar het China onder het bewind van Jiang – een tijd waarin The New York Times zaken mocht doen in China en zelfs tot op zekere hoogte kritiek mocht leveren op het regime, zolang het de lijn van de partij volgde, vooral wat betreft Falun Gong.

“De nostalgie was schrijnend” vorig jaar tijdens de lunchbijeenkomst van de Council on Foreign Relations over China in New York, schreef Farah Stockman van de redactieraad van The New York Times in een getiteld “Vaarwel aan de Gouden Eeuw tussen de VS en China”. “We hadden het voorrecht om in China te leven tijdens een opmerkelijk vrije en open periode, om de taal te leren, vrienden te maken, echtgenoten te vinden en sommigen konden zelfs een tijdje onroerend goed bezitten,” zei Ian Johnson, die in 2001 de Pulitzerprijs won voor een indringende reeks over de vervolging van Falun Gong voor The Wall Street Journal – een focus die hij niet herhaalde in zijn latere bijdragen aan The New York Times. Stockman gaf stilzwijgend toe dat het veronderstelde “vertrouwen van het brein in de buitenlandse politiek van het land” overrompeld werd door de ontwikkelingen in China, dat “veranderde in iets wat ze niet hadden verwacht” en waardoor ze “zichtbaarheid, toegang en inzicht” verloren.

Maar de veronderstelde gouden eeuw van China’s openheid was altijd een illusie, zeiden meerdere experts. Jiang’s ogenschijnlijke uitnodiging aan kapitalisten, geprezen op de pagina’s van The New York Times, bleek volgens Desmond Shum, een voormalige Chinese magnaat, een goocheltruc. “Ik concludeerde dat de huwelijksreis van de partij met ondernemers.

.. niets meer was dan een Leninistische tactiek, ontstaan in de Bolsjewistische Revolutie, om de vijand te scheiden om hem dan vervolgens te vernietigen,” schreef hij in zijn memoires ‘Rood Roulette’.

“Allianties met zakenlieden waren tijdelijk, als onderdeel van het doel van de Partij om de samenleving volledig te controleren. Zodra we niet langer nodig waren..

. zouden ook wij de vijand worden.” Volgens Fanell is de retoriek over de “gouden eeuw” terug te voeren naar de propaganda van de CCP zelf, waarin “realiteitszin” ontbrak.

De wreedheden van het regime zijn en de koers is ook niet veranderd. “Het is geen verrassing dat de opening erg wijd was en dat het regime, de CCP, individuen die met elkaar in contact kwamen, uitnodigde en ruimschoots beloonde, omdat het regime, zo je wilt, van hen wilde profiteren, hen wilde gebruiken, hun vaardigheden wilde gebruiken, hun capaciteiten wilde gebruiken, hun connecties wilde gebruiken zodat er een positief beeld van de [Volksrepubliek China] werd geprojecteerd en..

. kennisoverdracht kon plaatsvinden,” zei Thayer. “Het is helemaal geen verrassing dat naarmate ze minder nodig waren, de openheid of de opening zich sloot.

De vriendelijkheid, de wederkerigheid, de bonhomie relatie die ze misschien hadden is verminderd.” In plaats van de realiteit onder ogen te zien, lijkt het erop dat The New York Times heeft geprobeerd om de illusie van “warme betrekkingen” waar het eerder van profiteerde opnieuw te creëren. Na de dood van Jiang in 2022 gaf de krant een waarin hij werd beschreven als een “openhartige” en “ontwapenende” politicus die “president was in een periode van razendsnelle economische groei”.

In een ongebruikelijke zet leverde de hoofdredacteur van de krant, Kahn, een persoonlijke bijdrage aan het artikel – de enige keer dat hij dat deed sinds hij eerder dat jaar de topfunctie bij de krant overnam. Het bijna 3000 woorden tellende overlijdensbericht was een oefening in “opzettelijke onwetendheid” en vergoelijkte de nalatenschap van de communistische dictator op het gebied van bloed en bedrog, aldus Thayer. In het artikel werden belangrijke aspecten van Jiang’s verhaal weggelaten die “het mogelijk zouden maken hem te zien als de misdadiger die hij was,” zei hij.

Jiang’s verantwoordelijkheid voor de vervolging van Falun Gong werd in het stuk geëufemiseerd als louter “intolerantie voor afwijkende meningen” en afgezet met één enkele zin: “Nadat leden van de spirituele sekte Falun Gong in april 1999 uit protest het hoofdkwartier van de Communistische Partij hadden omsingeld, drong hij aan op massale arrestaties, die het patroon bepaalden voor latere rondes van repressie en voor een steeds machtiger wordende veiligheidsstaat.” Het afstoffen van het label “sekte” was volgens de FDIC veelzeggend. Meer dan twintig jaar geleden smeekte het FDIC de krant om het te laten vallen, niet alleen vanwege de pejoratieve implicaties van de term, maar ook vanwege de technische onnauwkeurigheid.

Falun Gong kwam niet naar voren als een uitloper van een andere religie, maar vond zijn oorsprong in een beoefening die werd doorgegeven via een privé-overleveringslijn, een vergelijkbaar traject als veel beoefeningen die vanaf de jaren 70 populair werden onder de naam “qigong”. Bovendien was de beschrijving in de krant van het aan Zhongnanhai, het hoofdkwartier van het CCP leiderschap in Peking, onnauwkeurig. Als de krant navraag had gedaan bij de deelnemers aan het protest, zou ze te weten zijn gekomen dat ze op zoek waren naar het beroepskantoor van de regering en dat het de politie was die de menigte naar de straten rondom Zhongnanhai leidde.

Toch was dit op de een of andere manier gebruikelijk bij The New York Times, die zich sinds 2019 openlijk heeft gericht op de Falun Gong diaspora in de Verenigde Staten met een reeks ‘hit pieces’ die enkele van de ergste uitwassen van haar eerdere berichtgeving aan het licht brachten, volgens FDIC. “Termen als ‘geheimzinnig’ of ‘gevaarlijk’ worden meerdere keren herhaald..

.. Het geloof in Falun Gong wordt beschreven als ‘extreem’”, aldus het FDIC-rapport.

De vervolging van Falun Gong door de CCP wordt in de artikelen meestal verdoezeld als louter “beschuldigingen” of “beweringen getint met hysterie”, aldus het rapport. De miljoenen die de afgelopen kwart eeuw in Chinese gevangenissen en werkkampen zijn terecht gekomen, dat werden er plotseling “tienduizenden..

. in de eerste jaren van de onderdrukking”. De artikelen, die de propaganda van de CCP weerspiegelen, stelden bedrijven die door volgelingen van Falun Gong waren opgericht, zoals The Epoch Times, gelijk aan Falun Gong zelf, zelfs nadat vertegenwoordigers van The Epoch Times dat het bedrijf Falun Gong niet kan vertegenwoordigen en dat ook niet doet.

Het onderscheid zou voor The New York Times trouwens gemakkelijk te begrijpen moeten zijn. De Sulzberger familie die de krant leidt is een Joodse familie, maar dat betekent daarom niet dat de krant spreekt voor de religie van het Jodendom. Ondanks alle inspanningen van de krant om zich aan te passen aan de belangen van de CCP, heeft de CCP echter weinig waardering getoond voor The New York Times.

In februari 2020 publiceerde The Wall Street Journal een opiniestuk van Walter Russell Mead met de kop “China is de echte zieke man van Azië. De krant hekelde China voor het verkeerd aanpakken van de COVID-19 epidemie en trok de macht en stabiliteit van Peking in twijfel. De CCP noemde de krantenkop “racistisch” en reageerde door drie van de China-correspondenten van de krant .

De volgende maand stelde de Trump-administratie in de VS gestationeerd personeel voor Chinese staatsmedia, waardoor er de facto 60 werden uitgewezen. De CCP vervolgens de meeste correspondenten van The Wall Street Journal, The Washington Post en The New York Times . Eind 2021 versoepelde de regering Biden de beperkingen voor Chinese media in de Verenigde Staten in ruil voor de teruggave van visa door de CCP aan The New York Times en anderen.

Maar de CCP is traag geweest om dit te doen. De krant bleek op 3 mei nog maar twee correspondenten in China te hebben. Er zijn echter aanwijzingen dat The New York Times nog een stapje verder gaat.

Op 16 augustus publiceerde de Times een artikel over Shen Yun Performing Arts, een enorm populair klassiek Chinees dansgezelschap, opgericht door Falun Gong beoefenaars in de Verenigde Staten. Shen Yun is een belangrijk doelwit geweest van de CCP, geconfronteerd met verschillende vormen van inmenging en sabotage. Haar voorstellingen, onder de slogan “China vóór het communisme”, proberen de authentieke Chinese cultuur uit te beelden.

Sommige van haar dansstukken tonen ook de vervolging van Falun Gong. Het is niet duidelijk of de druk tegen Shen Yun de krant een gunstiger behandeling door de CCP zal opleveren. “Dit is de aard van een communistisch regime.

Nu ze aan de macht zijn, zullen ze een stuk kouder worden, ze zullen een stuk repressiever worden en buitenlanders, zelfs mensen die vroeger oude vrienden van China waren, op een heel andere manier behandelen,” zei Thayer. Momenteel is er economische tegenwind in China door de slechte behandeling van buitenlandse bedrijven en de verwoestende gevolgen van de COVID-19 pandemie. Het regime van Xi probeert daarom opnieuw .

Maar The New York Times is al een gewillige partner in die poging, waardoor Xi weinig gemotiveerd is om de krant langer aan het lijntje te houden, zijn Fanell en Thayer het over eens. “Xi Jinping geeft niets om The New York Times. Hij weet waar ze vandaan komen,” zei Fanell.

“Hij hoeft ze niet eens af te betalen.” Epoch Times is een onafhankelijke nieuwsorganisatie die niet beïnvloed wordt door een regering, bedrijf of politieke partij. Vanaf de oprichting is Epoch Times geconfronteerd met pogingen om de waarheid te onderdrukken – vooral door de Chinese Communistische Partij.

Maar we zullen niet buigen. De Nederlandstalige editie van Epoch Times biedt op dit moment geen betalende abonnementen aan en aanvaardt op dit moment geen donaties. U kan echter wel bijdragen aan de verdere groei van onze publicatie door onze artikelen te liken en te her-posten op sociale media en door uw familie, vrienden en collega’s over Epoch Times te vertellen.

Deze dingen zijn echt waardevol voor ons. Waarheid & Traditie.